Ontmoetingen met panters in de vrije natuur Telraam Noesje, in de eerste klas, kon op school geen sommetje tot 20 maken. De juf, ten einde raad, gaf haar voor huiswerk 10 sommetjes tot 20. De volgende dag toonde zij vol trots haar huiswerk,, waar geen één fout in bleek te zitten. „Ik geloof, dat iemand je met deze sommen heeft geholpen, Noesje, hoe kan het anders, dat je ze nu alle 10 goed hebt." Noesje verzekerde haar met grote ogen, dat ze het heus al helemaal alleen had gedaan. Juf begreep er niets van. Schouderophalend zei Noesje: „Als thuis met zonder schoenen." „Wat heeft dat er nou mee te maken." Zuchtend over zo weinig begrip zei Noesje: „Als thuis 10 vingers en 10 tenen" (histo risch). CHRIS BODDE LACHEN NOU-OU-OUü! Modjokerto, een heerlijk plaatsje aan de kali Brantas, 1908 op de lagere school vijfde klasse (verleden middel I). Afgekorte zinspreuken; onderwijzer met de bijnaam van si badjoel; zeg er 'ns Klaas, wil je de zin afmaken: Als het kalf verdron ken is,... alle schoolgenoten zaten te pieke ren en plotseling begon Klaas: Wah Nir, laat hem maar swemmen. Een gejoel en klaas die tempieling. SI KLAAS (Vervolg van pag. 18) onder oorverdovend gekrijs van heb ik jou daar. Ze achtervolgden de stakker toen hij met zijn prooi wilde vluchten; ze bleven hem pikken en slaan. Hij draaide rond om hen te ontwijken, met één voorpoot zijn prooi neerdrukkend sloeg hij met de andere naar zijn belagers, hij hapte en beet naar hen zodat hij er tanden en klauwen aan vol had. Veren en pluisjes dwarrelden rond de vech tenden, maar de vogels lieten niet af. En wat voorbestemd scheen een drama in de vogelwereld te worden, liep uit op een grandioze overwinning van de gevederde rakkers. Een regen van felle vleugelslagen en venij nig scherpe snavels dwongen Morebil ten slotte zijn prooi los te laten, die meteen opvloog naar veilige hoogten in de boom, gevolgd door zijn redders. Zij bleven nog een tijdlang opgewonden tjètteren en krijsen, alsof zij Morebil uitscholden en najouwden voor alles wat lelijk was. Arme Morebil... held en Casanova van de poezenwereld uit de hele buurt, had een verpletterende nederlaag geleden... versla gen in een gevecht met djalaks! Beschaamd verdween hij met lange spron gen tussen de groentebedden, om er bij de pisangbomen zijn gehavend pelsje glad te poetsen en zijn geschonden prestige te overdenken. H. G. SIEBENHAAR-SCHOLTEN Mijn eerste kennismaking met panters in het wild gaat terug tot de tijd, dat ik nog jong-geëmployeerde was op de rubber-afde ling Bolang-hilir van het particuliere land Bolang, in het Buitenzorgse. Mijn collega en ik zaten op een avond, het zal zo tussen 7-8 uur geweest zijn, in de open achtergalerij van onze woning rustig te lezen. Mijn Makassaars paardje, een schimmel, Daoekie geheten, stond op stal, op slechts enkele meters van de achtergalerij. Hoewel flauw, werden stal en een deel van de overloop naar de bijgebouwen nog door het licht van onze petroleum-hanglamp besche nen. De bijgebouwen en het huisje van onze bedienden waren echter in duister gehuld, evenzo het vlak achter ons huis met hoog alang-alang begroeide veldje, dat nog op omwerking tot tuin wachtte. Buiten de bekende schrille geluiden van krekels en af en toe een zwakke roep van een enkele nachtvogel en de gedempte stemmen van de na-pratende bedienden, hing over alles de vredige stilte van de tro pische avond in de binnenlanden. Alieen Daoekie scheen niet op zijn gemak te zijn. Het uitblijven van het gewoonlijk rustige kauwen van het in zijn ruif gestrooi de gras was ons nauwelijks opgevallen. Wel hoorden wij hem al een tijdje op de planken vloer heen en weer lopen en had ik af en toe: „Ho Daoekie, Ho Daoekie" geroepen, maar overigens hadden wij ook hieraan niet veel aandacht geschonken. Plotseling hoorden wij een duidelijk geschui fel in het alang-alang veldje. Nu waren wij in de rubbertuinen meermalen sporen van wilde varkens tegengekomen en mijn eerste impuls was dan ook, dat het mogelijk een verdwaald varken kon zijn, dat dwars door het hoge gras zijn weg naar een met ketella beplant tuintje van één der kamponglieden zocht. Het enige vuurwapen in huis was een revol ver van mijn collega. Hiermee bewapend daalde ik, meer, uit nieuwsgierigheid dan uit bravoer, de trap af en liep ik heel voor zichtig in de richting van het gehoorde geluid. Nauwelijks aan de rand van het hoge gras gekomen, werd ik met een vervaarlijk ge brom ontvangen. Op hetzelfde moment drong het tot mij door, dat dit geen wild varken kon zijn en werd ik mij van een niet te omschrijven gevaar bewust, wat mij er toe bracht, ogenblikkelijk alle kogels in de richting van het gebrom af te vuren en rende ik daarna naar onze achtergalerij terug. Duidelijk had ik nog de vlucht van het opge schrikte dier door het gras gehoord, waarna alles doodstil werd. Ook in de stal was de rust nu weergekeerd; het zenuwachtige heen en weer lopen had opgehouden, maar het duurde toch nog een poos, alvorens wij Daoekie weer vredig hoorden kauwen. Daar wij toen nog niet over flash-light beschikten, noch een lantaarn bij de hand hadden en de bedienden na de schietpartij, op ons roepen, schijnbaar uit vrees niet uit hun huisje wilden en wijzelf, na de schrik, niet wederom in het donker durfden te gaan, vonden wij het raadzamer naar binnen te gaan en de deuren te sluiten. Toen het terrein om het veldje de volgende dag nauwkeurig door ons en mijn mandoer verkend werd, zagen wij duidelijk de panter- sporen, maar nergens bloed op de grond of tussen het gras, wat er op wees, dat het dier niet geraakt of verwond was; gelukkig maar ook, want dan was de afloop wellicht anders uitgevallen. Daar geen ander vee in de onmiddellijke nabijheid van ons huis gehouden won had de panter het naar alle waarschijnlijk eic' op mijn paardje die avond gemunt, maar h^d onze aanwezigheid en het licht hem weer houden, openlijk tot een aanval over te gaan. De middag daarop lieten wij in een boom, niet ver van het veldje, een paranggong (loerhutje) bouwen en nu gewapend met een geweer van een andere collega hoopten wij de panter onder schot te zullen krijgen. Danig door muskieten gekweld trotseerden wij enige avonden tot midden in de nacht deze loerjacht. Toen het zoeken overdag naar pantersporen in de omtrek geen resul taat opleverde, besloten wij dit loeren te staken. De schoten hadden het dier zeker voldoen de afgeschrikt, want in de directe omge ving van het huisje beleefden wij nimmer meer een dergelijk opwindend avontuur. (Wordt vervolgd) Uw vrouwelijke redactielid vindt het altijd maar een droevig gezicht zo'n afgeschoten dier, hoewel toegeeft dat ze zo'n panter niet graag zou ontmoeten) I 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 19