Vraaggesprek met dr. J. W. Meyer Ranneft Dr. J. W. Meyer Ranneft, oud vice-president van de Raad van Indie is, evenals de heer Welter, nog altijd geïnteresseerd in het wel en wee van het terrein van zijn vroegere werk zaamheid. Geboren te Magelang in 1887 zijn vader was hoofd van de z.g. „hoofden school" kwam hij 20 jaar later in de Indische bestuursdienst. Zijn eerste standplaats was Kedoe. Op de H.B.S. in Haarlem was hij zeer onder de indruk gekomen van zijn toen malige geschiedenisleraar, Huizinga; tijdens zijn studie te Leiden van Van Volienhoven en De Groot, sinoloog. In 1923 werd Meyer Ranneft lid van de Volksraad als vertegenwoordiger van de organisatie van ambtenaren bij het Binnen lands Bestuur. In 1929 volgde zijn benoe ming tot voorzitter. In 1933 werd de heer Meyer Ranneft benoemd tot de hoogste functie onder de Landvoogd: die van vice- president van de Raad van Indië. In 1936, na een bijna 30-jarige loopbaan in Indië repatrieerde hij. De Amsterdamse universiteit eerde hem met een ere-doctoraat in de handelsweten schappen. Na de oorlog bleek nog een belangrijke functie voor hem weggelegd: hij werd lid van de Raad van State. Nog altijd levendig van geest en zeer strijd vaardig, geboeid door het wereldgebeuren en in het bijzonder geïnteresseerd in de ontwikkelingen in het Verre Oosten bleek de heer Meyer Ranneft getroffen door het interview met oud-minister Weiter, dat Tong- Tong 15-12-1963 publiceerde. Tong-Tong had er met hem een gesprek over. „Met de hoofdlijnen van hetgeen de heer Weiter heeft gezegd ben ik het volkomen eens. Ook ik heb groot vertrouwen in de Indonesiërs als volk", aldus de heer Meyer Ranneft. Minder vertrouwen had de geïnterviewde echter in de leidende figuren in het nieuwe Indonesië, en wel om voor de hand lig gende redenen: de republiek Indonesië kon slechts ontstaan door en na het oorlogs geweld, dat Hitier en Japan over het vroege re Indië brachten." Bovendien zijn de resul taten van het tegenwoordig bewind niet zo goed als in het vroegere Nederlands-lndië. Tong-Tong: Er is nochtans in Nederland, vooral onder jongere mensen, grote sympa thie voor het huidige Indonesië. De heer Meyer Ranneft: Er bestaat een nei ging om het Nederlands bewind thans zo zwart mogelijk af te schilderen en de fouten van het jonge Indonesië zoveel mogelijk te verdoezelen. Daartegen heb ik bezwaar. Tong-Tong: Wat zou er gedaan kunnen wor den om een juist beeld te verkrijgen? De heer Meyer Ranneft: Volstrekt nodig acht ik een eerlijke geschiedschrijving van Nederlands Indië. Zij zal moeten worden gegeven met volkomen eerlijke weergave van feiten en cijfers en van wat in die vroegere periode „deugd en zonde" was. Tong-Tong: Hoe bedoelt U dat laatste? De heer Meyer Ranneft: Ik bedoel daarmee wat Huizinga in zijn laatste werk, „Geschon den wereld" geformuleerd heeft met de woorden „dat de reeksen van deugden en ondeugden, of men er van beide zeven telt of acht, een van onze kostbaarste denk- middelen betekenen, heden nog evengoed als vóór 2.000 jaar". In het vroegere Indië leefden de verschillende bevolkingsgroepen naast elkaar en met elkaar in vrede. Ook bijv. de Indische Nederlanders die wel lang niet leefden op het peil van de Nederlanders in Nederland, maar toch op hoger peil dan de Indonesische volken, waarvan sommige toch weer op een hoger plan leefden dan de grote massa der Javanen. Hoofdzaak was voor Indië dat in de „plural socienty" (zoals de onaantastbare autoriteit Furnivall de ge mengde samenleving noemde, waarin ver schillende volken of volksgroepen samen één geheel vormden) de samenstellende delen in vrede leefden en dat de samen leving economisch betere resultaten ople verde dan de tegenwoordige Indonesische wereld. Men zal de geschiedenis moeten schrijven tegen de achtergrond van de verhoudingen van toen. Niet vanuit een standpunt of een partijprogram van nu. „Die geschiedschrij ving zal gegeven moeten worden in verge lijking met wat in andere delen van de wereld in die tijd bestond en voorviel. Met vermelding van wat in die andere landen voorviel, ook na de dekolonisatie." Tong-Tong: Bestaat er dan, naar uw mening, zoveel verkeerd begrip van de rol, die Nederland in Indië speelde? De heer Meyer Ranneft: Zeer zeker! Het beeld, dat in Nederland bestaat eist correc tie door een eerlijke tot de bodem gaande belangstelling. En begrip. Allereerst om der wille van de historische waarheid zelve. Maar in niet mindere mate om de golf van farizeïsme, die door allerlei verschijnselen werd opgewekt en die tot op dit ogenblik juist inzicht en oordeel belemmert en vaak belet. Tong-Tong: Noemt U een voorbeeld! De heer Meyer Ranneft: Het meest spreken de voorbeeld is Du Perron. Een begaafd, eerlijk, geestdriftig schrijver. Maar zijn meermalen herhaalde uiting, dat hij „als het erop aankwam aan de zijde van het Indo nesisch nationalisme zou staan, wekt ver warring. Het moge een eerlijke goedbedoel de uiting geweest zijn, dat doet niet af aan het feit dat figuren als De Hoog en Enge lenberg, beide waarlijk niet minder hoog staand dan Du Perron, de ingewikkelde structuur van de Indische gemengde samen leving veel en veel dieper doorzagen dan Du Perron, die op dit gebied toch niet meer dan een leek kon zijn. Het lot der spijt optanten is hiervan toch een wel zeer pijn lijk voorbeeld. De Hoog en de zijnen bevalen, op grond van hun diepste overtuiging, de weg aan van ontwikkeling van een Indië waarin Indi sche Nederlanders als Nederlander konden blijven leven. En nuttig zijn voor het land. Tong-Tong: Maar de Indonesiërs? De heer Meyer Ranneft: „Mogelijk nog belangrijker is het feit, dat vóór de Japanse inval, maar ook daarna, in volstrekte eerlijk heid en met grote moed, hele groepen leidende Indonesiërs zich achter het Neder lands gezag schaarden. Tong-Tong: Maar het ontbreekt toch niet ook nu niet aan schrijvers, die een naar uw mening juister begrip tonen dan Du Perron? De heer Meyer Ranneft: Ik heb veel waar dering voor Nieuwenhuys, die over Neder landers in de oude tijd zoveel en zo indrin gend schreef ik denk aan zijn boek Tem po Doeloe, maar ook aan zijn polemiek met P. van 't Veer in het Hollands Maandblad. Hij heeft duidelijk doen blijken, dat hij de gemengde samenleving, die in Indië bestond, begreep. Maar juist daarom deed het mij pijnlijk aan, dat hij met zekere instemming Du Perron's bovengeciteerde uitspraak aan haalde in een Gids-artikel van 1963. Tot slot herhaal ik: Basis van de Neder lands Indische politiek vóór de oorlog was: „Komt U naast ons", niet het wegdrukken en vernederen van Nederlanders en met Nederland sympathiserende Indonesiërs. Dat was ook wat in de Volksraad tot uiting kwam. In het debat en in uitspraken, waarbij naar deze ontwikkeling in rédelijkheid werd gestreefd. Tong-Tong: De les van dit alles? De heer Meyer Ranneft: Het is ten slotte de oorlog met al zijn afschuwelijkheid geweest, deze door Duitsland en Japan over de we reld gebrachte oorlog die een ontwikkeling zonder ellende heeft afgebroken. En haat en geweld en onrecht bracht in plaats van vrede en samengaan en vooruitgang op alle gebied. Bijzonder belangrijk acht ik het afzonderlijk te noemen verschijnsel dat de wereld als geheel juist door de snelle en grote vooruit gang der techniek in snel tempo wordt tot één geheel dat in verschillend opzicht grote trekken gemeen heeft met „één grote kolo nie". D.w.z. één geheel waar volken en groepen van volken naast elkaar leven op verschillend peil van weten en kunnen. Het zou zoveel redelijker en menselijker zijn indien dat samenleven van vele volken en landen op verschillend peil van weten en presteren, tot stand zou kunnen komen door groepsgewijs, volksgewijs in vrede samen leven, zoals dat in een goede en snel evo- lerende kolonie als Nederlands Indië moge lijk bleek en goede vruchten afwierp. En snelle verandering zonder massale misdaad en zonder massale opwekking van haat. Hoe ontzaglijk zowel het misverstand is omtrent „wat eigenlijk bestond" in Indië als omtrent de het zich automatisch ontwikke len van „bevrijde' koloniën kan de werke lijkheid van thans leren. In Indonesië en b.v. in Afrika. CIVIS 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 6