Mag wel een keer over TT praten, ja?
,,Bepèk Tjalie''
Nummer 14 van ons blad (het Chinees
Nieuwjaarsnummer) was weer een „luister
rijk" nummer. Mijn complimenten aan de re
dactie, die zulk een uitstekende (en positief
„culturele") selectie maakte, en mijn compli
menten aan de inzenders van de verhalen:
goed gezien, goed doordacht, eerlijk neer
geschreven.
Nu blijft Tong-Tong tóch altijd mijn lieve
lingsblad. Ik ben geabonneerd op vele tijd
schriften, ook beroemde, maar werkelijk,
Tong-Tong wint het van ze „hands down.,,
In ons blad vind ik niet een uitdrukkelijk
Europese wereldblik, niet een uitsluitende
smaak of denkwijze. Er is een voort
durende bewustheid van wat andere soor
ten mensen denken en doen. En vaak
wordt er gesproken met een mond van een
Oosterling en gedacht en gevoeld met het
wezen van de Oosterling. En nochtans is
het blad niet Aziatisch. Dat wordt mij duide
lijk als ik een boek met Aziatische literatuur
doorblader. Wonderlijke mensen zijn In-
dischgasten, blank en bruin: hun vaderland
is de wereld en niet een stukje natie.
Heel typisch vind ik het kiezen van namen
als Charlie en Boong Gaó (en zoveel ande
re schuilnamen in Tong-Tong, die per sé
niet „zo maar" te beschouwen zijn als een
Europees synoniem, waar b.v. Jan Kaas zich
Piet Melk noemt, maar de keuze stelt heel
nadrukkelijk de identiteit vast van het Land
van Herkomst. Zo heb ook ik mijn typisch
Hollandse naam (die veel misverstanden
verwekte) vervangen door een door en door
Indische. Daarmee is het standpunt en de
zienswijze uitdrukkelijk en eerlijk vastge
legd. Een vent die Tjalie heet, is iemand van
Indië. Zo ken ik ook een inzender van arti
kelen, die een mooie Europese naam heeft,
maar zich liever Dris noemt en zich daar
„lekker in thuis voelt".
Dris is veel meer dan een naam, het is een
type. Wie de Indo-samenleving goed ge
kend heeft, weet dat lui die Dris heten uit
Oost Java komen. Ze zijn nogal kort van
stuk, zelfbewust, strijdlustig. Het zijn nooit
„kassian-typen" en hebben vaak leiding
gevende functies. De herkomst van de naam
is nogal vaag: sommigen denken dat zij
afkomstig is van Andries. Anderen weer
menen zeker te weten dat Dris een samen
trekking is van Madoerees, meer in het
bijzonder van de Madoerezen, die in het
KNIL dienden. Dat lijkt me waarschijnlijker
toe. Een Dris is een onafhankelijke figuur
(net als Madoerezen), vaak „hopeloos
eigenwijs" en koppig. Charlie's of Tjalie's
zijn amiabel, Tjohs gemoedelijk, Nono's en
Lolo's rustig en onopvallend (het zijn altijd
goede vrienden). Een typisch Indische naam
is „Tjih", die niet afkomstig is van de Indo
nesische naam Tjitjih, maar van oud Spaan
se of Portugese herkomst is. De naam Tji
(of Tjie of Tjih) komt enorm veel voor in
Zuid Amerika en wordt daar geschreven
Chi (Chi Guevara is één van de sterkste
figuren achter Castro). Zij is afkomstig van
de volle naam Chico (of „kleintje"). De
tegenhanger van die naam is de Indische
naam Ventje of Ventie of Pén of Pèpèn.
Ook de naam Didi (voor jongens zowel als
meisjes) is een door en door Indische naam.
De herkomst is niet te herleiden of te gis
sen (of kunnen sommige lezers het wel?).
Onder de meisjesnamen vinden we: Non
of Nonnon, Titi, Meis, Zus, Noes (van Nora
misschien? Het is wat je zou kunnen
noemen een „gemes"-naam), Toet of Toetie
(soms Toes); wie weet er meer?
Maar om op dit nummer 14 terug te komen:
de artikelenserie van Rob Nieuwenhuys over
Du Perron is in feite een knappe „Indo
analyse". Het wemelt in de Indo-samenle
ving van typen als Du Perron en de studie
van hem kan beschouwd worden als een
maatgevende studie van de vele „Du Per
rons,,.
Zowel „Terugblik" van A. Egges-Post en
„Lieve God, maak mij dapper" van Plan
tersvrouw zijn getuigenissen van vrij en
objectief zien en voelen, zonder enig voor
oordeel of nadrukkelijk standpunt. Je ziet
hel leven in Indië als door de camera van
Cartier-Bresson: liefdevol en begrijpend en
met een wonderlijk goede conceptie van
Indonesische karakteristieken. Ook de
vrouw kan wereldontdekster zijn en zij ziet
vele dingen „recht in het hart" ook zonder
meetlat of kaart.
Het artikel „Biorhytmiek" van Lapré zowel
als het (zoveelste) artikel over de numero
logie der Javaanse pasardagen, door Ellen
gecompileerd uit ingezonden brieven, zijn
belangwekkend en boeiend omdat zij zich
begeven op het terrein van de „more things
in Heaven and on earth, Horatio, than you
dreamt of in your philosophy". Wie Indië al
leen meten kan met koffie, rubber, pensioen,
politiek en gado-gado, heeft wat gemist in
zijn leven daar!
Eén van de knapste stukken is het
artikel van Corra-Corra, dat terug durft gaan
(met veel moeizame studie) in de Indo
geschiedenis nog vóór de Nederlanders in
Indië kwamen, en naspeurt tot in de
jongste geschiedenis toen ook Nederlandse
musici wisten te waarderen wat uit Indië
kwam. (Wat is al dat gedaas over assimi
latie en negering van Indische waarden
toch eigenlijk droevig kortzichtig!).
En hoe mooi past eigenlijk daarbij aan de
korte biografie van Carel Dake, een „im
port-Hollander" van een waarlijk excellent
soort, die Indië (en de Aziatische geest)
niet zag als een vreemdeling, maar er op
slag in thuis was. Van een dochter van
Generaal Swart kregen wij een schilderij
van Dake: geen flamboyants of vulkaantop-
pen, geen met lianen behangen oerwouden,
maar een stuk sawah in de bergen met een
naderende onweersbui, zoals we duizenden
malen zagen op weg van Batavia naar
Bogor of van Soerabaja naar Malang. Een
stuk realiteit met een ontzaglijke „lading"
romantiek. Zo is Tong-Tong...
Leuk was ook het artikel Tong-Tong Tiener
club, geschaard om Anneke Grönloh die zo
door en door Indisch kan blijven in Holland
en juist daarom bewondering wint. Vergeet
of verloochen nooit wat God ons in het
leven gaf, noch in het kleine, noch in het
grote, en het zal U wél gaan!
Pagina vier is het saluut aan hen, die ons
verlieten. Wie de generaals beter begrijpen
wil, leze nog eens op zijn gemak zo'n in
structieboekje als het VPTL en lere wat
Moed, Beleid en Trouw betekenen
waarden die zo schaars worden in deze
moderne tijd va,, rechten en zekerheden.
En dan „Paatk- Versteegh, die ik drie jaar
geleden hft laatst ontmoette in een café-tje
in Den Haag. Hij zat een beetje verloren
rond te kijken tussen de andere bargasten
en ik groette: „Dag Paatje! Bagimana se-
karang?" Opeens biggelden de tranen hem
over de wangen. Hij wist niet wie ik was,
maar wat deed het ertoe. Hier was iemand
die hem kende zoals hij was en niet „zo
maar een willekeurige meneer achter een
biertje". We liepen later nog een hele tijd
op door de winderige straten van Den Haag.
Hij bleef voortdurend geroerd, wetend dat
zijn einde naderend was en dat de glorie
van het rijke leven daar voorgoed voorbij
was. Eens, onverschilligen voor onze Indi
sche ouders, zullen wij zelf zo oud zijn.
Pas dan zullen wij beseffen dat er waarden
zijn, hoger dan jaarwedden en pensioenen:
vriendschap, traditiebewustheid, eer. Maak
ze NU!
Misschien kunnen we dan een Kooymans
beter waarderen (pagina 6), wiens athle-
tiektijd ik ook zelf meegemaakt heb. Wie nu
in stomme bewondering zit voor wereld
records op dure ideaal-velden met ideaal-
(Lees verder pag. 23)
Bovenstaande caricatuur in het tijdschrift
„Pix" van de hand van Jan van Wessem
stuurde lezer Ton Maurenbrecher ons uit
New Zealand toe met het bijschrift: „Bepèk!
Tjalie!" Het is toevallig wel een bijzonder
gelijkende caricatuur van me en Ton's
bijschrift past erbij als een handschoen aan
een hand! Tussen zoveel ernstige brieven is
zo'n leutige groet van „down under" een
bijzondere aardige verrassing. T. R.
7