Ikan
Onder ons
mimi
Zelr heb ik verschillende malen de ikan
mimi gegeten, voornamelijk de eitjes. Ze
werden gevangen als op de manier beschre
ven in het artikel, en wel aan de zandige
kusten van Noord-Java. Voorjaar 1958 was
de laatste pikante maaltijd waarvan ik heb
genoten.
Eerst echter een opmerking over hun staart
of stekel, waarvan sommigen veronderstel
len dat deze als wapen dient. Dat betwijfel
ik ten sterkste, omdat ik die staarten goed
heb bekeken bij de levende ikan mimi en
ze gebruikte als handgreep om de vis naar
huis te dragen.
Betreffende de vergiftigingsverschijnselen
waarvan gewag werd gemaakt, veronderstel
ik dat in die gevallen alleen het vrouwtje
werd geconsumeerd.
Oude Javaanse vissers zullen U namelijk
vertellen dat nimmer het mannetje van het
vrouwtje gescheiden mag worden. Ze moe
ten tesamen worden gekookt; na het koken
mag men het mannetje weggooien omdat er
niet veel aanzit.
Het schijnt namelijk zo te zijn dat wanneer
het mannetje van het vrouwtje verwijderd
wordt, bepaalde klieren van het vrouwtje
door emotie (die oude vissers zullen U
vertellen dat het door verdriet komt) een
stof gaan afscheiden waarvoor veel mensen
gevoelig zijn. Door het koken gaan deze
klierstoffen niet teniet en kunnen dus vergif
tigingsverschijnselen veroorzaken.
De oude visser waar ik wel eens kwam, zei
altijd tot zijn uitsluitend Javaanse klandizie,
behalve saja: ,,djangan buka, harus masak
bersama-sama: kalau masak perampuan
(ikan betina klinkt netter) sendiri, dapat
ketjelakaan."
De vissen, als ik ze zo noemen mag, waren
altijd door hem samengebonden en hij kon
uiteraard niet aan elke klant het verhaal
gaan vertellen van wat er zou kunnen ge
beuren als ze toch gescheiden werden. Dat
zou zijn handeltje wel teniet hebben gedaan.
In de gemeenschappen waar ik wel eens
kwam werd er altijd verteld dat wanneer
men de vissen toch zou scheiden, dit ketje
lakaan zou brengen in de vorm van een
scheiding in het huwelijk van de koper,
respectievelijk koper en consument. Dit
werd als een voldongen feit aanvaard en
de mensen wisten niet beter of het hoorde
zo.
Mogelijk was in andere plaatsen de voor
lichting niet zo goed en gooide men wel het
schriele mannetje weg, omdat het toch maar
onnodige ruimte in de kookpot zou innemen.
Overigens is het wel typisch dat altijd werd
gesproken over ikan mimi en nimmer over
ketam-mimi of ketam betina.
Toch komt de naam ketam betina als naam
voor de ikan mimi voor, en wel in een pan-
tun. In deze pantun, uitgesproken door een
meisje, wordt een grote eenzaamheid ge
suggereerd. Weliswaar is dit in de twee
inleidende zinnen van de pantun, waarvan
zelfs door taalgeleerden als Prof. W. loest,
Van der Tuuk, Prof. Van Ophuijsen, Abdul
lah ibn Abdulkadir Munsji en anderen ver
ondersteld wordt dat er geen verband be
staat met de twee laatste zinnen, doch ik
zie wel degelijk het verband daartussen.
Men moet slechts terdege de omstandig
heden kennen om te kunnen oordelen in
deze.
Zo over deze ikan mimi. We weten dat ze
Soms blijft een artikel, tot onze grote
spijt, door plaatsgebrek liggen en een
enkele maal raakt het in het vergeet
boek zoals bijgaand verhaal. Hoewel
het een reactie was op een artikeltje
over de ikan mimi in Tong-Tong van
15-12-1962, vonden we dit toch inte
ressant genoeg om het alsnog te plaat
sen. Mèt onze excuses dat het zo lang
heeft geduurd. REDACTIE
altijd met het mannetje op het strand wordt
gevangen en wanneer het mannetje van
haar wordt weggehaald, sterft de vrouwtjes-
vis. Vissers bevestigden mij dit. De een
zaamheid is dus iets ondraaglijks voor het
vrouwtje. In dit licht bezien is dus de af
scheiding van die klierstof goed verklaar
baar. Het meisje stelt dus de ikan mimi
symbolisch in haar pantun.
Kalau titan pergi ke laut,
Tjarikan saja ketam betina,
Kalau tuan mendjadi rambut,
Saja mendjadi bunga tjina.
Mocht ge naar het zeestrand gaan,
Zoek me dan een wijfjeskrabbe,
Mocht ge tot een haarlok worden,
Dat ik word de Chinese bloem daarin.
Dit is een oude pantun. Die tijd moet men
al het typische gedrag van de ikan mimi
geweten hebben. Een niet te dragen een
zaamheid namelijk. Alles echter beter dan
de dood door eenzaamheid, dus sym
bolisch stelt het meisje dat ze dan zelfs
genoegen neemt met een plaatsje als bloem
op iets van haar geliefde waarbij deze bloem
past; wat is hiervoor beter dan een haarlok
van haar stille geliefde.
We mogen rustig veronderstellen dat boven
genoemde taalgeleerden een enorme theore
tische taalkennis bezitten, maar wanneer zij
niet op de hoogte zijn met het typische
gedrag van de ikan mimi, wordt ook de
pantun onverklaarbaar. Dit is met de meeste
pantuns zo, waar een typisch gebruik of
een gewoonte in de eerste twee regels tot
uiting wordt gebracht. Ook in de Spaanse
copla's of Perzische Sja'irs komt dit voor.
M. VERSPOOR
Midden in de bezettingstijd. In Indonesië
wel te verstaan.
Het Nederlands gezag had plaats gemaakt
voor dat van Dai Nippon (Japan).
In het paleis te Bogor waar kort te voren
nog, als laatste der mohikanen, Jhr. Tjarda
van Starkenborgh Stachouwer op gezette
tijden, met sobere pracht en gematigde
landvoogdelijke praal recipieerde, zetelde
nu Abé.
Abé, wie was dat?
Overbodige vraag! Toen althans. Immers:
iedereen in Bogor kende hem, de sympa
thieke, dienstvaardige chef van de welbe
klante Toko Abé Co. tegenover de ooste
lijke ingang van 's Lands Plantentuin. Hoe
vaak had ik bij hem voor mijn kinderen
Japans speelgoed van uitstekende kwaliteit
gekocht; elektrische spoorwagens met rails
en wissels, autopeds etc.
En nu zagen we hem, dezelfde tuan Abé
als... Kolonel van Dai Nippon in het Kabinet
waar ik Nederlandse G.G.'s (gégées) had
zien werken.
Intussen zaten wij dat is natuurlijk wij,
Indo's en Nederlanders met de gebak
ken peren, die helemaal niet naar meer
smaakten.
Allerlei pikirans bestormden mij op die dag,
toen ik, zittende op de stoep van mijn ge
huurde woning aan de Museumweg (een wat
bouwvallig huis) waar ik eigenlijk niet hoor
de, overwoog, dat op datzelfde ogenblik een
Jap zetelde op een plaats en in een statig
gebouw, waar hij helemaal niet hoorde.
En toen, beste lezers, toen... gebeurde het
wonder.
Een paman, noem hem een dagang, kwam
het voorerf op, zette zijn pikoelan met een
vermoeid gebaar vlak vóór mij neer, keek
mij aan en wees zwijgend op mijn pantalon,
(nou... pantalon...). Ik zei „Mau apa?"
,,ltoe, Tuan." En weer wees hij met één
vinger naar mijn tjelana! Toen begreep ik
dat hij er eigenaar van wilde worden.
Ik zei: ,,Dat ding is niets waard! Het is al
amoh (gerafeld). Hij drong er op aan. Vijf
tien gulden wou hij voor die plunje neer
tellen. Ik schaamde mij er toch wel voor,
maar ja, hij wilde nu eenmaal geven en ik
mocht niet weigeren, want zelf bezat ik op
dat moment geen sou en wel enige honge
rige huisgenoten.
Ja, ook onder de Orang Selam de Mohame-
danen zijn edelmoedige harten, vervuld van
echt medeleven met de mensen in nood. In
geen mindere mate dan bij de anderen in
de Oost.
Die man, ik kende hem niet, ik weet zijn
naam niet, maar vergeten zal ik hem nooit!
WéBé
22