Uit: Verzameling van bijdragen
Aangeboden aan Dr. J. W. Meyer Ranneft, vice-president van de
Raad van Nederlandsch-lndië bij zijn vertrek uit Batavia op
27 juni 1 936.
Rectificatie
Exit BON fonds
Zoals uit de aanhef reeds blijkt, werd aan Dr. J. W. Meyer Ranneft, vice-president van de
Raad van Nederlands-lndië, bij zijn vertrek uit Batavia op 27 juni 1936, een verzamelinc
brieven aangeboden als afscheidsgroet afkomstig van meerdere prominente persoonlijk
heden uit de Indische samenleving. Al deze brieven geven een getrouw beeld, van onze
Indische samenleving, dus van blank zowel bruin.
Wij zijn ten zeerste verheugd en hem erkentelijk, dat hij ons heeft toegestaan de brief van
F. H. de Hoog in Tong-Tong te publiceren.
Dr. J. W. Meyer Ranneft heeft zich altijd een groot vriend van Tjalie Robinson, Tong-Tong en
het streven, dat daarin verkondigd werd getoond, zo ook nu. Wij danken hem ook namens
Tjalie Robinson, van harte voor deze geste van vriendschap (Red.).
Het zal spoedig twintig jaren zijn, dat het
Indo-Europees Verbond zal hebben bestaan.
Zijn hele bestaan door is het steeds een
strijd geweest en zal het dit wel blijven.
Strijd voor de erkenning van het recht op
een plaats onder de zon voor de blijver in
Ned.-Indië, zijn geboorteland, strijd tegen
miskenning, vooroordeel en achteruitstelling.
Zelfs zijn ontstaan vond zijn oorzaak in
strijd. Strijd tegen een Nederlandse Rege
ring, die de Indo-Europeaan met zijn zich
een deel van het Nederlandse volk voelen,
met zijn loyaliteit, met zijn hang naar de
Nederlandse cultuur, terug wilde stoten.
Een Regering, die het was in de volte
van de z.g. ethische politiek zich voelde
als de voogd, die zich straks terugtrekt, die
doorzetten wilde een unificatie voor alle
bevolkingsgroepen in Nederlands-lndië op
allerlei gebied, in onderwijs (denk aan de
trekkers-scholen, die niet voor de blijvers
kinderen toegankelijk zouden zijn), in het
Koninklijke Ned. Ind. Leger (de uit Holland
gezonden aanvullingstroepen naast de ge-
unificeerde in Inldië aangenomen militairen),
kortom in allerlei maatregelen, waaruit de
af-te-danken-voogd-gedachte duidelijk te
bespeuren viel.
Tegen dergelijke opvattingen van de toen
malige Regering kwamen vele Indische Ne
derlanders op, verenigden zich en zo ont
stond het Indo-Europees Verbond.
Ik sprak hiervoren van de voortdurende
strijd van het I.E.V., ik zal dit hieronder
nader uitwerken.
in de eerste jaren ging het voornamelijk om
erkenning van rechten en aanspraken. Dik
wijls hadden wij succes, maar op enige be
langrijke punten is nog niet veel bereikt.
Op onderwijsgebied bereikten wij veel, maar
daarentegen t a v. de grondrechten, van het
recht op de grond in ons Indië, op onze
geboortegrond.
Ik zal dit even toelichten: In 1924 kwamen
wij in de Volksraad en konden wij daar de
Regering en anderen duidelijk maken, wat
wij wensten en verkeerd achtten. Wij wezen
telkens op allerlei opvattingen, die bij de
lagere adviseurs van het Binnenlands Be
stuur heersten, op de tegenwerking in d-e
kringen bij het verlenen van erfpacht aan
de kleine landbouwer. Zoveel hoofden, zo
veel zinnen is het vaak bij deze lagere
goden geweest, om niet te spreken van de
hogere goden. De Regering beloofde ver
betering, liet aanschrijvingen uitgaan...
thans, na twaalf jaar strijden bereiken ons
nog telkens klachten over grote vertraging
in en over vreemde opvattingen bij de be
handeling van aanvragen.
De Regering doet door enige bekwame
ambtenaren van het B.B. een leidraad, een
handboek samenstellen over deze en andere
agrarische wetgeving, telkens weer blijkt,
dat de toestand niet of heel weinig verbe
terd is en men het handboek niet of onvol
doende raadpleegt! Onze strijd gaat echter
dan maar steeds voort!
Wij vechten voor werkgelegenheid voor ons
en onze kinderen, wij trachten de zo nood
lottige jeugdwerkloosheid te voorkomen, en
telkens weer lezen wij van uitzending uit
Nederland van werk<rachten, die ook hier
gevonden kunnen worden, telkens weer zien
wij de Regering, zij het dikwijls onbewust,
door haar salarismaatregelen o.m. de india-
nisatie bespoedigen en zo ook van die zijde
de strijd om het bestaan moeilijker maken
voor onze groep.
Wij voelden en voelen ons deel van Neder
land, wij droomden en denken ons nog ons
Indië als een Groter Nederland, maar als
wij zien, hoe nu pas en dan nog weife
lend aan de veibetering der Indische
defensie begonnen wordt terwijl toch het
Geachte redactie,
Mag ik U even attent maken op een kleine
onjuistheid in het januarinummer?
Lt. Gen. R. ten Seldam is namelijk nooit
commandant van het vliegveld Kalidjati ge
weest, ten rechte was dit in 1923 de kapi
tein-vlieger P. ten Seldam (Paul).
Uiteraard was deze vele jaren jonger dan
zijn verre verwant. De kapitein Paul ten
Seldam was een goede jachtvriend van
ondergetekende en genoot ook als jager
een goede roep.
Na zijn pensionering bekleedde hij o.a. de
functie van Jachtmeester bij de Pamanoekan
en Tjiasemlanden. Hij is in de dertiger jaren
overleden.
Voor zover mij bekend is was hij de enige
jager die een doublet bantengstieren op
zijn naam had (twee schoten achter elkaar
uit een dubbelloops buks caliber 9,3 x 74,
zonder het geweer van de schouder te ne
men). Het betrof een door de omstandig
heden volkomen gewettigd afschot.
W. F. v. d. GOES
Abessijnse gebeuren moest doen begrijpen,
dat meer en meer macht vóór recht gaat,
dat grote staten zich liever bij het voldon
gen feit neerleggen dan voor anderen een
oorlog voeren, dan wordt het ons wel bang
om het hart. Want wij zijn, om het beeld van
een vorige G.G. te gebruiken, niet de voor
post, die op het hoofdleger terug kan val
len, wij zouden hoogstens de afgesneden
voorhoede zijnl
Wij zullen ook hier strijden, voor een beter
besef van en een grotere daadkracht bij het
Nederlandse volk in zijn geheel t.a.v. de
komende dingen.
God schenke ons, leiders van het I.E.V.,
daartoe de wijsheid en de kracht!
F. H. DE HOOG
Het doet mij mee- leed dan ik zeggen kan, maar ik zie mij genoodzoakt het Bouw-,
Ondernemings- en Nood (BON)-Fonds van Tong-Tong op te heffen. Te weinig
belangstelling voer deelname en te weinig beschikbare werktijd van eventuele gega- I
digden om in het bestuur zitting te nemen, noodzaken mij deze beslissing te nemen,
die ik al te lang (n de hoop op verbetering) slepende heb gehouden.
in 20 maanden is slechts een bedrag bijeengekomen van f 12.500,uit 395 deel-
nemers. Dit geld ligt nu praktisch „dood" en dat is mijn grootste bezwaar tegen een
nóg weer langere wachtperiode. En het is té weinig om er iets behoorlijks mee te
bereiken. J
Daarom zou ik de contribuanten aan het BON-Fond willen verzoeken onze directie
te berichten op welke wijze over hun gelden beschikt moet worden, waarbij reeds nu I
al de ervaring heeft geleerd dat de volgende mogelijkheden bestaan:
a. retournering van de gestorte gelden;
b. afstaan voor gedeeltelijke of gehele vooruitstorting van abonnements- J
gelden voor Tong-Tong;
c. afstaan voor de aankoop van één of méér aandelen in onze N.V. ad. f 50,
per aandeel. Indien het t.b.v. het BON-Fonds gestorte bedrag minder
bedraagt dan f 50,kan het temin per giro (nr 6685) aan Tong-Tong
worden overgemaakt;
d. afstaan voor een donatie voor een liefdadig doel (geheel of gedeeltelijk).
In elk geval zullen ALLE stortingen voor het BON-Fonds DIRECT moeten worden
gestaakt. TJALIE ROBINSON
Naschrift van de redactie:
Gebrek aan plaatsruimte noopt ons voorlopig met dit korte artikel te volstaan. In een
volgend nummer zal door T. R. hierop nader uitvoerig worden teruggekomen.
RED.
4