Waardeloos dispuut over het menghuwelijk
Enige tijd terug behandelde Spiegeldominee in de rubriek „Ik wil eens met U praten" in
het weekblad „De Spiegel" een ingekomen brief over het menghuwelijk op een wijze, die
in Indische kringen veel wrevel veroorzaakte, en zoals uit ingezonden commentaren bleek
ook in Hollandse kringen aandacht trok. Waar het menghuwelijk in Ned. Indië eeuwen lang
een normaal verschijnsel was en het merendeel onzer lezers zelf met dit probleem nogal
vaak in de knoop ligt, menen wij het artikel in zijn geheel te moeten overnemen.
Het rassenvraagstuk is één van de meest
benauwende in de wereld. Wij in Nederland,
kennen het meer theoretisch dan praktisch.
Toch komt het soms heel dicht op ons aan.
Ik heb hier een brief, waar ik graag nader
op in wil gaan. Het spreekt vanzelf, dat ik
alle „herkenningsaanwijzingen" weglaat en
de brief zó veranderd heb, dat U niet eens
kunt uitvinden of de hij dan wel de zij een
blanke is.
Wat vindt U nu van een huwelijk tussen een
kleurling en een blanke? Ik stel het met
opzet maar zo algemeen mogelijk, want dan
kunt U het in uw rubriek behandelen en dan
behoeft niemand na te pluizen wie of wat
bedoeld is. Naar mijn oordeel zijn deze twee
zó verschillend van mentaliteit, dat het
vroeg of laat vast móet lopen. Daarom heb
ik mij ook met hand en tand verzet en nu
beweren zij maar, dat ik een rassendrijver
ben, die naar Zuid-Afrika moet gaan enz.
Maar ik wil in alle dingen naar Gods Woord
leven en ik erken met heel mijn hart, dat
God uit énen bloede het ganse menselijke
geslacht geschapen heeft en tóch heb ik
bezwaar tegen 't huwelijk van mijn dochter.
Maar ik ben dat moet ik eerlijk
bekennen aan het eind van mijn Latijn,
want zij beweren steeds maar, dat zij het
samen steeds goed zullen vinden. Wat moet
ik nu? Ik wil niet dat de kantonrechter er
aan te pas komt en toch kan ik voor mijn
geweten de toestemming niet verantwoor
den.
Mijn mening is, dat God nergens een huwe
lijk tussen (ik zeg het nu maar een beetje
duidelijk, maar daardoor ook een beetje
cru) blank en zwart verbiedt. En persoonlijk
ben ik van oordeel, dat de echtelieden het
samen ook wel zullen vinden. Zij hebben
bewust dit huwelijk aangegaan en als zij het
niet klaren, zullen zij samen de gevolgen
hebben te dragen. Mijn grote bezwaar
betreft evenwel de KINDEREN. Die kinde
ren horen nergens bij. Noch aan déze kant
van de „coloured line" noch aan de andere
kant worden zij geaccepteerd. Door speciale
omstandigheden (die er verder niet toe
doen) heb ik veel te maken gehad met z.g.
gemengd-bloedigen. En ik heb een warm,
héél warm hart voor hen. Want wat hébben
zij het moeilijk. In de loop der jaren heb ik
geleerd als blanke en noordeling mij een
béétje in hun mentaliteit te verplaatsen.
Maar telkens sta ik weer voor verassingen.
Soms kan ik hen „navoelen", dan weer vol
strekt niet. Zij horen eigenlijk nergens bij.
Nu neem ik maar het ideaal: vader en
moeder hebben een gelukkig huwelijk en
vader en moeder hebben alle hindernissen,
die het onderscheid tussen het blanke en
zwarte ras scheiden, overwonnen Maar...
kunnen vader en moeder de verantwoorde
lijkheid dragen voor het nageslacht, dat zij
op de wereld hebben gezet? Ik antwoord
op deze vraag zeer beslist met NEEN. Zij
kunnen hoogstens de eerste generatie lei
den en helpen.
Alweer: ik neem de ideaal-situatie van een
pracht-huwelijk en van heel verstandige
ouders. Maar die ouders worden groot
ouders en overgrootouders. En reeds als
grootouders hebben zij praktisch geen in
vloed meer. Hun huwelijk is goed gegaan.
Maar wat kunnen zij er aan doen bij het
huwelijk van hun kinderen? En dan spreek ik
nog niet eens van het huwelijk van de klein
kinderen.
Is dit rassendiscriminatie? Ik weiger het zó
te noemen. Ik denk aan die vele scholieren,
die in Nederland hun plaats in de klas in
nemen en telkens weer zich „anders dan de
anderen" gevoelen. Dat ligt niet aan hun
klas. Die klas neemt hen op als volkomen
gelijkwaardig en die klas is éven vurig
verontwaardigd als wij allemaal wanneer op
de T.V. of via de pers van rassenrelletjes
sprake is.
Maar die klas begrijpt niet, dat het normale
ordelijke rooster van een school en van het
vaststaande schooregelement deze ge
mengd-bloedigen opeens kan tegenstaan.
Die klas vindt het „gek", wanneer dit type
leerling ineens tot tien uur op bed blijft
liggen en dan als enige argument naar
voren brengt: „Ik had er geen zin in!"
Die klas vindt het „idioot" wanneer deze
leerlingen een diploma van weinig waarde
achten en onverwacht heel iets anders
willen gaan doen.
Zo zijn er tal van dingen. Dét is juist de
moeilijkheid. Men kan het theoretisch heel
goed beredeneren en toch praktisch onover
komelijke bezwaren zien. Daarom moet
men m.i. ook niet werken met vragen als:
„Waar heeft God dit verboden?" e.d. Er zijn
tal van gevallen, waarin er geen sprake is
van gebod of verbod maar waarin de vraag
naar de wenselijkheid heel belangrijk is.
Daarom kan ik mijn briefschrijver goed
begrijpen, wanneer hij zegt, dat het vroeg
of laat vast moet lopen. Zelfs als ik dat
woordje „vroeg" weglaat, dan nog ben ik
bang voor het „laat" en ik zou, in zijn om
standigheden, deze bezwaren ook zeer na
drukkelijk willen laten gelden. Uiteindelijk
komt er een ogenblik, waarop de verant
woordelijkheid van de ouders af is en deze
geheel gedragen moet worden door de
kinderen zelf. Maar dat mag nooit voordat
wij die bezwaren goed doorgesproken en
met terzake kundigen hebben behandeld.
Het artikel verschilt ondanks de vriendelijke
en haast genadige (maar oprechte) toon
waarin het geschreven is niet van de nor
male gesprekken, disputen en beschouwin
gen in Nederland over dit onderwerp: het is
geschreven zonder „back-up" van bewijs
materiaal, statistische gegevens of zelfs
maar minimale poging om ook de plus-
zjjden van menghuwelijken en mengbloeden
eerlijk naar voren te brengen. Men kent ze
niet. Er is nooit een ernstige psychologische
en sociologische studie over dit onderwerp
geschreven en men „zegt maar wat men
weet". Als dat niet veel is, is het „waarde
loze dispuut" geboren.
Grondfout van al deze beschouwingen en
studies (met een valse schijn van betrouw
baarheid omdat er dr., ds.„ drs. of prof.
onder staat) is het al te gemakkelijk
ontwaarden van de objectiviteit: „ik zeg
het nu maar een beetje duidelijk, maar daar
door ook een beetje cru: blank en zwart..."
Gemakshalve maken we er maar zwart van
terwijl blank natuurlijk blank blijft! Dood
gewoon een antiek en koloniaal standpunt:
de blanken en de zwartjes. Alle bewijsvoe
ring gebeurt dan verder op deze on-acade-
mische, ja zelfs on-lagere-school-achtige
wijze: men pikt gewoon de argumenten uit
die „lekker mee liggen" en negeert de
andere.
Dominee zegt: „Tja, de Bijbel verbiedt het
niet... maar... en dan komt een hele staart
schaduwzijden zonder dat ook maar één
lichtzijde genoemd wordt. Zelfs wordt de
Bijbel niet eens zorgvuldig nagelezen, want
dan zullen gemakkelijk menghuwelijken ge
vonden worden, waar wat van geleerd kan
worden. Dit gebrek aan kennis van de
mengbloed en het menghuwelijk maakt dat
de tragische (en on-Christelijke en on
humane) toestand ontstaat waarvan dominee
zelf getuigt: „Die kinderen horen nergens
bij. Noch aan deze kant van de „coloured
line" noch aan de andere kant worden zij
geaccepteerd".
In de Bijbel kan men de figuur van Mozes
vinden, die tweemaal een menghuwelijk aan
ging. Uit het huwelijk met de Midianitische
vrouw Ziporra werd Gersom geboren, want
„ik ben een vreemdeling geworden in een
vreemd land (Exodus 2-22)", een mooi voor
beeld van „niet geaccepteerd!" Er zal veel
kritiek geweest zijn op dit huwelijk, want
toen Mozes nota bene voor de tweede
maal deze fout maakte, door het huwelijk
met een Kuschitische, vond Mirjam het
welletjes en met Aaron riep zij Mozes op
het stoepje. God zelf kwam nu af „in de
wolkkolom, en stond aan de deur der
Tent" en strafte Mirjam: „en zie, Mirjam
was melaatsch, wit als sneeuw". In Aarons
pleit voor Mirjam zegt hij: „Leg niet op ons
de zonde, waarmede wij zottelijk gedaan
hebben en waarmede wij gezondigd heb
ben!" Dit alles is te vinden in hoofdstuk 12
van Exodus. Over de zondige aard derhalve
van (al te gerede) afkeuring van meng
huwelijk valt dan nog genoeg na te denken.
Misschien wil men verder argumenteren:
Mozes was niet de eerste de beste („De
man Mozes was zeer zachtmoedig, meer
dan alle mensen die op den aardbodem
waren") en al die Europeanen, die sinds
eeuwen met Indonesische vrouwen huwden
zijn uiteraard vele graden in statuur lager.
Maar daar gaat het niet om: het kernwoord
is zachtmoedig, dat gelezen en begrepen
hoort te worden als: verdraagzaam, breed-
denkend, onbekrompen, niet ras-bevooroor
deeld. Dat zijn nog steeds miljoenen blan
ken, die met gekleurde vrouwen trouwen.
Zij hebben het allemaal moeilijker dan zij
(Lees verder pag. 7)
6