OP ZOEK NAAR HET LAND VAN HERKOMST Du Perrons weerzien met Indië (slot) door ROB NIEUWENHUYS Ik heb toevallig vóór en na de laatste oorlog en ook in krijgsgevangenschap op Java, ver schillende van Du Perrons grote jeugdvrienden leren kennen. Ze hadden allen dat D'Artag- nanachtige over zich, maar geen van hen bezat het intellectuele complement dat Du Perron wèl bezat. Daarom bleven zij iets onvolwassens behouden en hadden zij iets van de eeuwige puber over zich. Du Perron was tegenover mij spaarzaam met klachten over zijn vrienden, maar een maal schreef hij nota bene achter op de enveloppe van een brief: .Vraag Ferdy (Rudi van Geen in Het land van herkomst) of hij een exemplaar wil hebben van mijn Multatuli Tweede pleidooi. Ik heb soms het gevoel alsof het hem geen bal meer kan schelen." Het had Ferdy natuurlijk nooit een bal kunnen schelen. Dit was Du Perrons misrekening. Al zijn vrienden de een was planter, de andere officier, de derde be stuursambtenaar en weer een andere speel de een rol in de Indische politiek als be stuurslid van het Indo-Europees Verbond zij waren allen aangepast bij de koloniale verhouding. Ze hadden zich geconformeerd aan het stelsel; ze zagen dit niet in zijn betrekkelijkheid. Du Perron had juist ge leerd te twijfelen aan de deugdelijkheid van dit alles. „Moreel, intellektueel stoot mij dit land in allerlei opzichten af", zei hij, „deze platvloerse, hypocriete koloniale samenle ving." Hij kwam als „Europees intellectueel" in botsing met de koloniale mentaliteit in een gecorrumpeerde vorm, de heer Zent- graaff, hoofdredacteur van het grootste Indi sche dagblad, oprichter van de Vaderlandse Club en N.S.B.-sympathisant. Een echt Oudindische rel ontstond, oppervlakkig be schouwd een provinciale ruzie, maar in de Indische samenleving een voorpostenge vecht tussen de geplaagde intellectueel en de oudgast met „gezonde koloniale princi pes." Uitgelokt door Du Perron, begon de laatste zijn aanval in de Java-Bode (met zijn befaamde vierduizend abonnees) tegen Het land van herkomst onder de titel Sluipend gif. Du Perron antwoordde in Kritiek en Opbouw, 'n veertiendaags oppositieblaadje, op goedkoop papier gedrukt, met slechts en kele honderden abonnees dat overigens met ongelooflijke toewijding door D. M. G. Koch werd geleid. Hier vond Du Perron onderdak. Door Koch en Kritiek en Op bouw leerde hij ook een andere soort Ne derlander kennen dan het type Zentgraaff, de „weldenkende Europeaan"; bij het Bin nenlands Bestuur, bij het onderwijs, bij de rechterlijke macht en andere takken van dienst, zij die er vooral waren voor de be volking en die dus geregeld contact met haar hadden. Daarnaast leerde hij ook de moderne Indonesiër kennen uit de nieuwe klasse die in tempo doeloe nog ontbrak. Wat ons nooit gelukt was: contact te krijgen met de non-coöperatoren onder de Indone siërs (de groep van nationalisten die samen werking met het gouvernement weigerde) dat lukte hèm. Ook hij klaagde eerst over de moeilijkheid bij de omgang en over wantrouwen vooral wantrouwen maar hij drong erdoorheen, eenvoudig door zich te geven zoals hij was. Hij zei hun waar het op stond, maar hij zei hun ook duidelijk waar hij stond. Als het erop aankwam: aan hun kant. Hij doorbrak barrières en grenzen en het moet hem een gevoel van grote vol doening hebben gegeven, toen zij ook hem hun vertrouwen terugschonken. Toch heeft Du Perron zelf nooit ten volle beseft wat hij voor hen betekend heeft. Omdat zulke din gen nu eenmaal moeilijk uitgesproken wor den. Dat is eigenlijk pas na zijn dood ge daan, toen het bericht van zijn overlijden in Indonesië was doorgedrongen en Kritiek en Opbouw een speciaal nummer aan hem wijdde. Zijn Indonesische vrienden traden hierin naar voren. Alleen Sjahrir en Hatta ontbraken; men kon hen in de verbanning niet tijdig meer bereiken. Een van de bemin nelijkste en intelligentste onder hen, Sujitno Mangunkusumo, broer van de bekende nationalist dr. Tjipto Mangunkusumo, schreef aan het slot van zijn herdenking: „Moet ik over deze man, wie ik zo erg veel te dan ken heb, voortaan in de verleden tijd schrij ven en spreken? Ik kan geen woorden vin den voor het gevoel dat mij bestormde, toen ik me dat realiseerde. En ik kan me enkel slaan, dat ik ondanks (of moet ik zeggen door) de grote vriendschap die ik hem toedraag, slechts deze banale woorden vinden kan om hém te eren, die zóveel in mijn leven betekend heeft." En een andere Indonesiër, Sugondo Djojopuspito: „Wat hij voor zijn vrienden betekend heeft, maakt voor hun gevoel drie eeuwen koloniaal on recht goed." Dit klinkt misschien pathetisch, maar het is tegelijk aandoenlijk en zeker oprecht gemeend. Trouwens we hebben daarna nog menigmaal ondervonden hoe de herinnering aan de Nederlander Du Perron, ondanks vuur en kruit, te midden van de zoqenaamde politionele acties dierbaar bleef. Maar ook voor ons Nederlanders heeft Du Perron veel betekend. Wij waren verspreid over heel Indonesië en toch was het de herinnering aan Du Perron die ons bij elkaar hield, door hemzelf waarschijnlijk nooit ge weten. Zijn aanbeveling was een waarborg voor het aanknopen van een nieuwe relatie. Zo heb ik Walraven leren kennen, door Du Perron. Hij droeg hem bij zijn vertrek uit Indië in een brief die ik nog bezit aan mij over. En de ontmoeting met Walraven is van grote betekenis voor mij geweest. Beb Vuyk heeft het van ons allen misschien wel het beste uitgedrukt; ze zei kort en bondig: „Du Perron liet ons zijn vrienden na." Zo is het. We hebben ons aan elkaar verbonden gevoeld door Du Perron, Neder landers en Indonesiërs. Men kan er zich in Holland nauwelijks een voorstelling van ma ken wat het betekent, met doorbreking van alle barrières, tot zo'n kring te hebben be hoord. Het boek van Veenstra is ontstaan uit wre vel teqen de biografie van Ada Deprez*), die niet alleen een brutale compilatie is zonder bronvermelding, maar die ook nog krioelt van onnauwkeurigheden en onjuist heden. Vooral de historische inleiding (die bovendien nog volstrekt overbodig is) en het hoofdstuk over „Het tweede Indische verblijf zijn zo ontstellend inexact, dat men niet weet wat het beste is: lachen of boos worden. Veenstra werd boos en dit prikkelde hem tot het verrichten van „enig speurwerk." En zoals gewoonlijk: van het één kwam het ander. Dank zij Ada Deprez. Wat eerst binnen de grenzen van een tijd schriftartikel mogelijk leek, kwam daar ver buiten te liggen. Het raadplegen van Du Perrons brieven die op het Nederlands Letterkundig Museum berusten, bracht Veenstra bovendien een beeld van de kolo niale samenleving voor ogen dat waard leek te worden geboekstaafd. Uit het boek van Veenstra blijkt duidelijk, dat er voor Du Perron geen plaats was in de Indische maatschappij en dit is achteraf ook wel te begrijpen. De opbouw van de Europese samenleving was betrekkelijk eenvoudig. Er waren drie grote groepen: ambtenaren, particulieren (uit bedrijfsleven en cultures) en militairen. Daarnaast waren er nog wel vrije beroepen als arts, advocaat en nog enkele andere, maar deze waren beperkt. Iemand als Du Perron die buiten zijn groep was gevallen en wiens capaciteiten en kwa liteiten in het schrijverschap lagen, kwam in een soort luchtledig terecht. De maat schappij kon hem niet opvangen; daarvoor was de structuur niet gedifferentieerd ge noeg. Maar dit is alles een rationalisering achteraf. Het besluit van Du Perron om in 1936 naar Indië te gaan, was allereerst een emotioneel besluit, ontstaan uit een menge ling van noodzaak en nostalgie. De teleur stelling was grievend en maakte Du Perron wanhopig en opstandig. Het hele proces, dat uitliep op een complete botsing met de koloniale samenleving, kan men nu, dank zij Veenstra, stap voor stap volgen. Veenstra's boek bevat geen difinitieve be schouwing over Du Perron's Indische jaren. Daarvoor geeft het te weinig achtergrond en verklaart het ook te weinig. Maar het is ook niet als zodanig opgezet en bedoeld; het heeft zich beperkt tot een exacte docu mentatie die overigens welsprekend genoeg is en waaraan, na Ada Deprez, grote be hoefte was. Het gevaar van legendevorming heeft Veenstra in ieder geval bezworen en dat is op zichzelf reeds veel. Maar zijn boek is meer. Het is een boeiend geschrift ge worden, waarin men Du Perron zelf telkens hoort praten met een intonatie die ons iedere keer weer doet beseffen wat een grandioos schrijver hij was. Zo'n brief waarin hij verslag uitbrengt aan Greshoff over zijn ervaringen met de „kloek van het archief", is werkelijk een meesterstukje van spot en ironie (blz. 73 e.v.). Door deze pu- blikatie van Veenstra, die alle figuren die in het boek optreden bij naam en toenaam (Lees verder pag. 23) 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 8