Ontmoeting
Sajang
DE MANGGA EN IK
Ergens in de Archipelbuurt, waar de straat
namen tenzij een toekomstig gemeente
bestuur deze herinneringen aan ons kolo
niaal tijdperk nog 'ns mocht gaan uitwissen -
toekomstige generaties zullen blijven her
inneren aan ons Indisch verleden. Zoals
wij, wandelend door deze eens zo deftige
woonwijken telkens weer moeten denken
aan De Boeken der kleine Zielen, aan oude
mensen en dingen die voorbij gingen, aan
stile krachten misschien.
Een kamer, drie hoog, maar ruim en licht en
behaaglijk, met aan de wanden en in de
kast souvenirs aan het land van herkomst,
een goed schilderij en veel boeken. Een
achterkamer, met alleronverwachts een fas
cinerend uitzicht op de witte zerken en
tomben en kruisen van de Rooms-Katholieke
begraafplaats, vlak beneden ons, grenzend
aan de achtertuin:
...witte zerken, die op witte dozen
rondom het kruis van de kapel op 't
kerkhof staan,
de plaats waar de mensen eindelijk slapen
gaan.
Wat onwennig nog na een summiere brief
wisseling zitten we tegenover elkaar, tas
tend naar wat achter woorden en zinnen
mocht schuilen. Maar al heel gauw kan
het anders? zitten we in Indië. In tempo
doeloe. Ze vertelt, nauwelijks verstaanbaar
soms alsof ze voor zichzelf praat, van haar
jeugd, van haar leven in haar land van her
komst, waar ze, uit Nederlandse ouders,
Met ons hebben velen vol verwachting uit
gezien naar de televisie-uitzending „Indische
jongen" van de V.P.R.O. op maandag 30
maart. Te oordelen naar de schriftelijke en
telefonische reacties, die bij ons binnen
komen, is deze uitzending in brede kring
ingeslagen als een bliksemstraal uit heldere
hemel. „Hoe is zo iets nu toch mogelijk?"
„Hoe komen zij er bij?" en dergelijke op
merkingen zijn niet van de lucht.
Bij soortgelijke gelegenheden zijn de reac
ties in onze lezerskring in de meeste geval
len sterk gevarieerd. Wat sommigen mooi
vinden wordt door anderen grondig afge
kamd Maar ditmaal het moet ons van
het hart was er geen goed woord bij.
Ook wij hebben kritiek op letterlijk alle
facetten van het stuk en juist daarom willen
wij geen diepgaande kritiek leveren.
Ongetwijfeld is de opzet geweest, mede
lijden te wekken voor een groep van ont
heemden. Maar liever willen wij geen kas
sian gevallen zijn. Laat ons dus volstaan
met uit de grond van ons hart te zeggen
„JAMMER".
Jammer, dat de V.P.R.O. niet iets heeft kun
nen brengen, dat de waarheid meer nabij
komt en dat had kunnen bijdragen tot een
beter begrip tussen „Nederlandse" Neder
landers en onze groep.
Uit de vele binnengekomen reacties willen
wij een enkele kiezen, die wij in ons num
mer zullen opnemen en hiermede onder deze
zaak een streep trekken. J. G.
werd geboren. Ze vertelt over haar werk,
van het afscheid, van het toch weer terug
gaan naar Indië dat toen al Indonesië was
geworden. Maar waar ze hier in Nederland
als zovelen van ons nog altijd lééft.
Een kleine tengere vrouw, niet zo heel jong
meer, maar lang niet oud nog. Wie zó ver
telt, wie zó voelt, denk ik, moet kunnen
schrijven, kunnen dichten waarschijnlijk, en
ik animeer haar eens contact op te nemen
met Tong-Tong. Of ze ons wel wat te zeggen
zou hebben, vraagt ze schuchter. Ik herin
ner me met een binnenpretje hoe we kort
geleden via de televisie kennis maakten
met wat vermoedelijk onze allerjongste
dichtergeneratie moet zijn geweest en waar
bij we mogelijk wel heel oneerbiedig maar
onbedaarlijk hebben zitten schateren. Om
de haast calvinistisch aandoende ernst en
de dit buiten verantwoordelijkheid van
de T.T.-redactie natuurlijk volmaakte
kolder. Ik verzeker haar plechtig dat ze
wat te zeggen heeft, óns, Tong-Tong-lezers
zeker. Is het nodig veel van de ars poëtica
af te weten om aan te voelen wat goed is?
Dit ter inleiding van de poëzie en af en toe
wat proza van „Nina" W„ die naar ik hoop
af en toe een plaatsje mogen vinden in het
enige Indische blad ter wereld.
HEIN BUITENWEG
ik kreeg een mangga
groengeel en buikig rond
in mijn kamer hangt de geur
van vroeger jaren
en aan de schil
droom ik lang
ik ben weer thuis
ik leg de mangga
groengeel en heel alleen
op de fruitschaal als kleinood
om te genieten
de schil wordt geel
ik blijf dromen
van mijn land
de dag op kantoor
is westers en gehaast
in de avond waart het oosten
rond de fruitschaal
en aan de mangga
koestert mijn hart
het heimwee
ik ontwaak als de schil
geelbruin is gekleurd
nu zullen dan eindelijk wij
elkaar ontmoeten
ik schil de mangga
dan heb ik
te lang gedroomd
wij zijn beiden
oud en eenzaam NINA
Van een B(eteuterde) l(ndische) Huis
vrouw), Bih, kregen we de volgende brief:
Ik ben maar een gewoon mens, zo iemand die
dagelijks haar best doet het man en kroost
naar de zin te maken. Niet zó jong meer want
ik heb Abraham al gezien. En als ik beweer
dat ik tot de hyper intellectuelen behoor die
niets van televisie moeten hebben, gaat er een
homerisch gelach op omdat iedereen weet dat
mijn dompet niet gedoogt mij zo'n instrument
aan te schaffen.
Zo kon het dus gebeuren dat ik de uitzending
Indische jongen" niet heb gezien, maar van
e.e.a. op de hoogte werd gebracht door mijn
buurvrouw.
Nu moet ik toegeven dat het uiterst moeilijk is
om kritiek te leveren op dingen die je „van
horen zeggenhebt en als ik er naast zit tikt
IJ wel op mijn vingers nietwaar? Mijn mond
houden kan ik ook niet. Het gaat n.l. om het
volgende. Terwijl wij op een winderige hoek
hierover stonden te praten waarom doen
vrouwen dit bij voorkeur? maakte mijn
buurtje de volgende opmerking. „Allicht dat
jullie het totaal verbruid hebben als je zulke
schandalige lonen betaalde. Een riks per maand
en als het veel was, vijf gulden!"
Tijdens het verhaal was mijn kuif hoe langer
hoe agressiever het waaide nogal
overeind gaan staan als van een boze kaka en
mijn stem kraste verontwaardigd: „Eerstens
kregen mijn bedienden heus wel een pietsje
meer èn eten èn kleren. En hoe stond het
omstreeks dezelfde tijd met de bedienden in
Holland. Je had hier toch ook je „hooien" en
bellemeisjes, huisknechten en hoveniers. Kre
gen die zulke enorme lonen? Werden die niet
ondergebracht in kamertjes op zolder? Waar
om halen ze dat niet eens een keer op?" Ja,
dat wist ze niet. Dit was voor haar tijd ge
weest. Nu, ikzelf heb de tijd van een riksdaal
der salaris per maand óók niet meegemaakt.
Dan zit me nog iets dwars. Waarom moest er
nu juist weer een mislukkeling, een deserteur
ten tonele gevoerd worden. Smeren de Hol
landse jongens hem nooit uit de dienst? Me-
dunkt dat ik hier net iets over gelezen heb in de
krant. Onder de jeugd over de hele wereld zijn
jongeren die ontsporen of die zich nog
niet aan kunnen passen aan de maatschappelijke
orde. Zijn ze daarom, en de Indische jeugd bij
uitstek, allemaal zo?
Kon de maker van dit „spel" niet één meisje
of jongen vinden die als positief voorbeeld
had kunnen dienen, één die zich wèl weet aan
te passen, een die wèl de handen uit de mou
wen weet te steken, die wèl opbouwend werk
verricht. Waarvan je zeggen kunt: Ondanks
een moeilijke jeud en ontheemd zijn weet deze
jonge mens iets van zijn leven te maken
Pel af!" Was er nergens ééntje maar te vin
den? En als die ene er was, waarom die dan
niet tot voorbeeld genomen? Waarom moesten
wij weer vanuit de meest ongunstige hoek
belicht worden. Wat wil men hiermee berei
ken? Een beter begrip? Kunt U hier antwoord
op geven? In alle ernst wordt dit gevraagd
door Bih.
11