Ontmoetingen met panters in de vrije natuur (III) De Nederlandse taal in Indië De tijger en de rekenkunde Op een morgen werd mij door mijn waker, Asmaia, gerapporteerd, dat een panter de vorige middag onder de op een tegallan grazende karbouwen zijn slag had geslagen. De moordenaar had daarbij een kalf neer geslagen, maar het kadaver werd onge moeid gelaten. Toen Asmaia, door zijn boedak angon (in heemse veehoeder) gewaarschuwd, de on heilplaats bezocht, lag het kalf er nog. Hij had het cadaver toen met een dik touw aan een tak van een nabijstaande boom opge hesen, om de panter te beletten zijn prooi verder te slepen en te verorberen en om te voorkomen, dat de kamponghonden, op de lucht afkomend, er zich te goed aan zouden doen. Hij had dit ook gedaan, om mij in de gelegenheid te stellen de panter te beloeren en neer te schieten, wetende, dat ik daartoe gaarne bereid zou zijn, overtuigd als hij was, dat het beest naar zijn prooi zou terug keren. Die middag trokken wij reeds vroeg naar de bewuste plaats, Asmaia vergezeld van zijn hond, een vrij grote gladdakker. Eerst werd het kalf neergelaten en toen ik mij goed en wel op een gemakkelijke tak opgesteld had, ging Asmaia heen, door zijn hond gevolgd. Het was West-moesson en het was miezerig weer. Het lag niet in de bedoeling ook de avond in de boom door te brengen; volgens Asmaia zou de panter wel bij het invallen van de schemering op komen dagen, als er geen volk meer in de buurt te verwachten was. De gestadige motregen had mij binnen korte tijd doornat gemaakt, en ik begon het al lelijk koud te krijgen. Tot overmaat van ramp stak een fele wind op. De boom, waarin ik gezeten was, stond op een tjot en ik was dus geheel aan weer en wind bloot gesteld. Reeds waren mijn kleren tot op het hemd doorweekt. Ofschoon ik na enige tijd over mijn hele lichaam van de koude reeds begon te bib beren, bleef ik toch nog in de boom, om deze mooie kans niet voorbij te laten gaan. Maar de kou kreeg op een gegeven mo ment zó de overhand, dat de uiterste wils kracht niets vermocht en ik na een poos wel inzag, dat rustig en goed mikken niet mogelijk zou zijn. Hoe ik dit ook betreurde, ik besloot de loer- jacht nu maar op te geven en totaal ver kleumd, nauwelijks in staat met één hand de tak vast te houden, liet ik mij maar langs de stam naar beneden glijden. Zo verliet ik onverrichterzake mijn post. De volgende dag vertelde Asmaia mij, dat de panter inderdaad teruggekomen was. Hij had niet alleen het kalf-kadaver naar het struikgewas verderop gesleept en voor een deel verslonden, maar zich ook aan het lichaam van zijn hond te goed gedaan, want slechts de kop van zijn hond had hij in de buurt van de boom teruggevonden. De hond, die immers de vorige dag zijn baas vergezeld had, was die middag naar het kadaver teruggegaan en zal wel juist aan zijn maal begonnen zijn, toen de panter met zijn concurrent korte metten had gemaakt en zo een extra menu had gehad. (Wordt vervolgd) In een Tong-Tong vraagt U om gegevens met betrekking tot het gebruik van de Ne derlandse taal in Indië. Misschien zijn vele van de ondervolgende voorbeelden niet nieuw voor U, want ik heb niet kunnen nagaan of ze ook in het door U genoemde boek van Prick van Wely staan. Ik hoop dat er toch nog iets bij is wat U kunt gebruiken. Men zou deze eigenaardigheden in het In dische „slang" op verschillende manieren in groepen kunnen verdelen. Bij voorbeeld: 1. Zuiver Nederlandse woorden, die even wel in Indië/lndonesië werden/worden gebruikt in een min of meer andere betekenis dan oorspronkelijk in Neder land. Neerleggen in Indië in de zin van doden, in het bijzonder van onze voormalige tegen standers in de oorlogen in Atjeh, Lombok enz. Sloeber opstandeling tegen het N.l. gezag, ook in bedoelde oorlogen. Inlander Indonesiër. Mantel overjas (in Indië ook voor heren overjas gebruikt). Kloppen vechten (in Ned. betekent het slaan, overwinnen enz., maar niet in het algemeen vechten). Keet meisje (in het vroegere school jongensjargon; dus niet schuur of zo, wat de betekenis van 't woord is hier te lande). Kentering speciaal gebruikt voor de overgangsperiode tussen de twee moessons in de Ind. archipel. Beuken niet alleen gebruikt voor hard slaan, maar voor allerlei forse acties. Niet gebruikt in de zin van „neen". Al, Wel beide gebezigd, waar een „ja" Je ontmoet een tijger in 't bos. Er kunnen twee dingen gebeuren: hij loopt weg of hij blijft staan. Meestal loopt hij weg en dan kan jij hetzelfde doen. Maar soms blijft hij staan. Wat dan? Als jij wegloopt ben je de pisang, want dan pikt hij je. Dus blijven staan. Goed. De tijger duikt in elkaar en berekent zijn sprong. Als hij klaar is met rekenen, begint het puntje van zijn staart te kronkelen. Dat is een teken, dat hij gaat aanvallen. Doe je een stap naar voren. Moet hij opnieuw zijn sprong gaan bereke nen. Hij is nu gauwer klaar met z'n hoofd rekensommetje. Z'n staartpuntje geeft 't startsein. Weer een stap vooruit. Maar nu is hij al knap geworden, dus 't staart puntje begint alweer dreigend te sidderen. Dan doe je een halve stap voorwaarts. Nou moet hij met breuken rekenen en dat kan een tijger niet. Dus geeft hij 't op en loopt weg. En jij ook. A. A. T. M. Waarbij we aantekenen, dat hoe dol we ook op huispoesjes zijn we niet graag dit reken sommetje zouden willen oplossen met een tijger! (Red.). hoort gezegd te worden. B.v.: „Heb je al gegeten" Antwoord: „Al". Of: „Heb je zin om mee te gaan?" Antwoord: „Wel". Bundel dossier. 2. Woorden, in het Nederlands onbekend, die toch ook geen oorspronkelijk Maleis of Indonesisch zijn. Zoeten (soeten?) een soort loten met de vingers (kinderspel). Njengen in het oude schoolkinderen- „slang" in de betekenis van „huilen". Djongos mannelijke huisbediende. Kettingganger of kettingbeer gevangene aan een ketting. Slaapbroek (meestal gebatikte) pyama- broek, behorend bij de ouderwetse kabaja. 3. Woordencombinaties in een volgorde of samenstelling die in Nederland onbe kend zijn of een andere betekenis bezit ten. Jouw auto waar? waar is je auto? Dóór maar onafgebroken, aanhoudend, voortdurend. En dan hoe? en wat nu? Jij gaat naar waar? Waar ga je? waar ga je heen? En als hij en wat hem betreft. Rotvent, deze dit is een akelige vent. Van zoéven zoëven. Dank je terug niets te danken (vergl.: „terima kasih kembalil"). Hoe denk je? wat den je er van? Zijn oom, hij is oud zijn oom is oud. Ik was vanmiddag naar de bioscoop ge weest ik ben vanmiddag enz. Niet doen, ach! niet doen! Hij gaat fietsen hij is aan het fietsen, hij fietst. En toen al (zou T. R. schrijven). Panter met zijn prooi 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 12