Indische Piekerans bij een Wiegeliedje DE VROUW (van een oude Straatslijper) Kokkie geeft U de vijf Eindelijk heb ik het dan toch gekregen: het „Kompenie-wiegeliedje voor de Atjehse baby", waar ik zo lang naar gezocht heb en waar ik in Tong-Tong herhaaldelijk naar gevraagd heb (Tong-Tong No. 17, pag. 13, na het voortreffelijke artikel van Corra Corra over wiegeliede ren). Na acht jaar koppig speuren en geduldig wachten is het dus tóch tevoorschijn geko men. Ik ben inzendster heel erg dankbaar. Het liedje werd vaak door mijn moeder (en mijn tantes) gezongen toen ik nog heel klein was en ik ken de melodie heel goed. Jammer dat ik geen muziek kan schrijven, want ik zou U de melodie ook graag willen geven. Enkele fragmenten zijn me uit mijn jongste kindertijd bij gebleven en ik heb ze een paar maal in Tong-Tong genoemd, vragende om „aanvulling". Dat zijn de fragmenten: Sluimert zacht, mijn lieve kleine In de slendang van mama..." en dan nog: „Want wij leven, opgedreven Allah slechts kan uitkomst geven" In die vroege kindertijd van me, toen baby's altijd in slaap gezongen werden in de slen dang (of van mama of van de baboe) heb ik die liedjes natuurlijk vaak gehoord. Het grote, donkere Indische huis in de nacht, spaarzaam verlicht met lampoe templeks. De grotere jongens in bed achter de klam boe en ma met de kleinste adik in de slen dang, zingend. De tjitjak aan de muur die zegt: „Tjik-tjik-tjik het is waar!" Van buiten de zang van krekels en orong-orongs en misschien ook het knerpen van het grint... als bij een steelse tred... een dief misschien? Helemaal zwart gemaakt, zijn parang glanzend in het maanlicht...? Soms vertelde ma ons van „de tijd vóór ons", van Kompeniesvrouwen in verre oetans. Vele van ma's vriendinnen waren zo. Het waren soms meesterlijke schutters op revolver en karabijn. Ma zelf was een schutterskoningin. Ik kan me haar zo goed herinneren op de schietbaan, één oog dicht, het andere wakker en alert over vi zier en korrel naar de schijf. Of als wij jongens thuis met de buks aan het oefenen waren op lucifersdoosjes en zo. Ze was ons vaak de baas. Maar deze moeder, deze tantes, konden ook wiegeliederen zingen en op een wijze, dat onze ruwe jongensharten er tóch door beroerd werden. Wonderlijke vrouwen eigenlijk. Wie ze eens gekend heeft, blijft ze altijd hoger aanslaan dan de zachte „culturele" stadsmevrouw. Ma had ook een schrift met liedjes, liefdes liedjes, soldatenliedjes en wiegeliedjes. Een oom van me (vroeg gestorven) had het schrift geïllustreerd met waterverftekenin gen: de Soembing en de Takoeban Prahoe, een schip op zee in de storm en een vuur toren in de verte, een fijne gestyleerde Gatotkatja, lelies, vlinders, brieven met hartjes, roodborstjes en glatiks. Veel tantes hadden zulke schriften. Het waren de „song- books" van het begin dezer eeuw, maar niet met „geleende" muziek en teksten van an dere volken. Neen, zelf geschreven, zelf gecomponeerd. En daarom vertelden ze ook van het eigen leven. Het leven dat anders was dan alle andere volken ter aarde. Waar elders leef den vrouwen achter palissaden en prikkel draad op verre uitposten in de rimboe en zagen elke ochtend hun man uit trekken (één van de „dertien bajonetten" waarmee zo'n kleine patrouille technisch werd aange duid) om te „memboeroe moesoe" zoals het liedje zei, heuvel op, heuvel af, einde loos elke dag met de grootste kans dat hij niet levend weer zou keren? Zouden deze vrouwen de vijand niet haten? Neen, ze zongen wiegeliederen voor de kinderen van de vijand! Dat is absurd nietwaar? In een „wereld van haat?" Dit is absurd nietwaar? Oorlog is haat, immers? Nee, oorlog is alleen verbijstering over kinderen Gods, die verdeeld zijn in twee partijen, de ene in attila, de andere in die typische Atjehse broeken, zwart, nauw en wijd uitlopend. De ene met klewang en karabijn, de andere met donderbus en ren- tjong. Er is een boekje dat in sobere woor den, zonder gesnoef en zonder gejammer, van dit leven vertelt: het VPTL. Ik noem het één van de klassieken van de Vechtende Mens. Toen ik veel ouder werd, maakte ik wel eens kennis met jonge officieren en minderen, die in dat boekje genoemd wer den. De officieren waren intussen overste en kolonel, grijs, oud. Maar recht en waar dig en een ongelooflijk vriendelijke en be grijpende blik in de ogen. Daar kon nóóit haat in geweest zijn. De soldaten waren gepensioneerd en woonden in de kampong, waar ze pandoerden met elkaar of domi neerden met Karto, de SS-commies, Wing Sen, de waroenghouder en Djaja de vendu klerk. Alsof ze „thuis" waren net als in de Krommert in Amsterdam. Nog steeds Blan da betoel, maar ook nog steeds Blanda baik. Hoe kan ooit een Hollandse thuisblijver, een Indische stadsmeneer dit begrijpen? Arm KNIL, het meest miskende leger ter wereld! Als je dit weet, begrijp je ook dat er zo veel huwelijken gesloten konden worden 1 Alle rijsttafelartikelen 2 Indische koekjes 3 Aziatische souvenirs 4 Rijsttafelgerechten 5 Verzending van paketten j over de gehele wereld 1 Kokkies Rijstwinkels: Witte de Withstraat 128 Telefoon 89438 Slotermeerlaan 125 Telefoon 130362 Simonskerkestraat 11 Osdorp AMSTERDAM -W. tussen „vriend en vijand" en dat de Pacifi catie van Indië niet begonnen is bij de strategie van Van Heutz, maar in het hart van deze krijgers. Weet U, ik ben er trots op dat één van mijn ooms, Murat Robinson (mijn opa was blijkbaar nogal „wild" van de generaals van Napoleon!), getrouwd is met een Atjehse vrouw, tante Midah. Oom Murat bleef ook later in het burgerleven een zwerver, altijd baantjes in de wildernis. Bij een overplaatsing via Batavia, logeerde hij bij ons. Dat was een vreemde geschie denis: tante Mirah bleef haar eigen potje koken, op een paar bakstenen in de tuin. „Dat komt nog door vroeger", zei ma fluis terend, „Atjehers willen altijd op zichzelf staan. Ook zijn ze bang vergiftigd te wor den." Ik geloofde het eerste meer dan het laatste, maar gek bleef het toch. Oom Murat en tante Midah hadden twee zonen, mijn volie neven dus. Ze spraken en ver stonden drie talen: Javaans (van oom), Atjehs (van tante) en Nederlands (van ons). De laatste taal spraken ze het beroerdst, want ze leefden het grootste deel van hun leven tussen niet-Nederlanders. Dit soort jongens is door welopgevoede Hollanders en Indo's vaak bespot. Gek, als ze zelf krom Spaans, Maleis, Engels of Frans spre ken, vinden ze dat niet erg. Integendeel: welopgevoed! Wat een rare mensen leven er toch op de wereld! Tante Midah behoorde dus tot de vrouwen, die vroeger meevochten tegen de „Kom- penie", die in een belegerde kampong felle uitvallen deden met bamboe roentjings. Hun zonen (van twaalf, dertien jaar) dekten soms de aftocht van een guerilla-bende te gen een KNIL-voorhoede, soms tot ze aan flarden geschoten waren (lees het VPTL). Kan je je indenken, dat Hollandse soldaten dan vaak met tranen in de ogen bij zo'n eindelijk veroverd „nest" stonden en ont dekten dat deze koppige verdediger maar een schooljongen was? Een verbrijzelde hand, een weggeschoten kaak - en geen traan! Zo'n „vijand" werd dan met veel kosten en moeite naar het ziekenhuis in Koetaradja vervoerd met alle honneurs een groot krijgsman waardig. En zijn moeder? Zij vluchtte heuvel op, heuvel af, met de Kompeunie op de hielen. In de slendang de kleinste adik. Sst! Huil niet! De Kompeunie is vlakbij. En heel ver weg zingt een Nederlandse moeder voor haar en haar kind. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 14