Badoot DE VROUW Wie eens onze bekende trekossen (buitstieren) in Midden- en Oost-Java in actie heeft gezien, vergeet het niet gauw weer. Schijnbaar lui en traag in zijn bewegingen, ontwikkelt hij een welhaast tomeloze energie wanneer hij eenmaal op gang komt. Eerst met veel geschreeuw, schelden, vleien, vloeken, dorrongen, sèrrètten en zwepen krijgt de mens het machtige dier overeind. Na nogmaals een serie vloeken, tieren en slaan komt de stier ook nog eens in beweging. deed hij evenzo met zijn sapi's toen hij siwa'-kandang was. Militair in hart en nie ren, leefde hij zich uit als „commandant" over zijn ossen. Zoals in zijn militaire dienst tijd een goed commandant de „vader" werd genoemd van zijn jongens, was ook groot vader voor zijn „recruten": de ossen. Hij hield van zijn dieren niettegenstaande hij hun ranselde. Hij beloonde ze als ze extra zware lasten hadden moeten trekken; hij vertroetelde hun wanneer ze ziek waren, zoals een moeder 't haar kind doet. Hij brouwde djamoes en obats die hij hun gere geld ingaf, zelfs 's nachts, opdat ze maar gauw zouden genezen. Vier buitstieren had grootvader onder zijn hoede, die allen bijpassende namen droe gen. Boettö was de grootste en sterkste; Bakoch was de zware, degelijke en meest betrouwbare, omdat hij geen nukken ver toonde. Tjeplis werd genoemd naar het wit tige vliesje, dat op de lens van zijn ene oog lag als een pit. Badoot was de jongste van het stel en de onzeggelijkste. Een vreemde huidziekte in 't verleden liet kale plekken na rondom zijn ogen en snuit, wat hem een clownachtig uiterlijk gaf, waaraan hij ten slotte zijn naam dankte. Gehoorzaamden de drie eerstgenoemde dieren mijn grootvader blindelings, met Badoot had hij meer moei te. Om de één of andere reden scheen deze een hekel aan grootvader te hebben. Onze mam kon wel eens heimelijk erom lachen wanneer ze haar vader tegen Badoot tekeer hoorde gaan als tegen een kwajongen. Ze had hem al eens meer gemaand om Badoot niet nodeloos te slaan, alleen maar omdat grootvader zijn zin niet kreeg; tenslotte was. de sapi een dier zonder menselijk verstand Onredelijk genoeg keerde grootvaders' woede zich tegen mam, tegen wie hij ge weldig kon uitpakken. Maar al mocht si Badoot geen menselijk verstand bezitten, in overmaat scheen hij daarentegen te hebben aan wraakgevoelens. Want op een late mid dag sloeg zijn „uur der wrake", toen groot vader, eigenwijs als oudere mensen wel eens kunnen zijn, een dwarsbalk wilde repa reren in de stal boven Badoot's kop. Neen, grootvader was niet bang. Voor de zoveelste keer zou hij si Badoot zijn superioriteit tonen, door hem een ge voelige tik op z'n snoet te geven om vóór hem langs te kunnen gaan. Grootvader's geschreeuw bracht de huisgenoten op de been. Wat ze zagen was dan ook bloedstollend. Badoot drukte met zijn zware kop groot vader tegen de wand. De schrik en af schuw nagelde hun bijkans op hun plaats. Toen ze eindelijk tot zichzelf kwamen, hoef den ze niet meer te helpen om grootvader te bevrijden. De stier had hem dwars door de bilikwand heen gedrukt en grootvader lag buiten de stal in de prut van de sapi's te spartelen. Het gedwongen bad erna om zich van alle viezigheid te ontdoen, koelde grootvader's woede gelukkig af. Maar nog weken nadien had hij overal pijn op zijn bovenlijf, waarom hij elke avond voor het slapengaan, witge kalkt met beras-kentjoor als een memetdi rondwaarde door stal en stulp... H. G. SIEBENHAAR-SCHOLTE 14 Foto F. van der Weide Na een verfrissend bad wordt de tocht voortgezet. Maar dan, als hij eenmaal op gang is, gaat hij ook gestadig en stug voort op zijn weg, zich door niets latende weerhouden; geen stenen en kuilen of obstakel van welke aard ook. In alle weersomstandigheden trekken zij voort; mens en dier, langs gebaande- en ongebaande wegen, door rulle aarde of sompige modder. Bijna onbeweeglijk zet de os zich schrap met alle vier poten vast ge plant in de modder, de zware kop voor zich uitgestrekt, de snoet haast de grond rakend. Met zijn rollende spieren in de schoften en in die als strakgespannen touwen van de poten, zijn reutelend hijgen uit wijdgesperde neusgaten en ogen die uit de kassen puilen, levert de trekos een onvergetelijke aanblik op bij die uitbarsting van oerkrachten, om een onwrikbare tjikar in beweging te bren gen. Automatisch zwoegt de toeschouwer in zijn verbeelding mee; houdt de adem in, alsof hij zelf een geweldige vracht torst en trekt. Dan... eindelijkl bevrijdende opluch ting wanneer de tjikar tenslotte beetje bij beetje in beweging komt, het wiel rolt en rolt, gestadig verder... Toen wij op Soerabaja het kamp ingingen tijdens de bersiap-periode na de Jap'se ca pitulatie, mocht onze mam niet met ons mee, juist omdat ze Javaanse van origine was. Vlak daarop dreven de oorlogshande lingen haar met ontelbare lotgenoot-vluch telingen steeds verder naar het Zuiden. Ruim veertien dagen deed ze over de voet reis naar Malang, waar ze letterlijk alleen met de kleren die ze aanhad, terecht kwam bij haar vader op Blimbing, die een bamboe stulp bewoonde naast de kandang-sapi bij het station. Mijn grootvader was daar karrevoerder in dienst van de „Kounso", zoals in zijn glorie dagen de Jap de goederenvervoerdienst van de N.I.S. had genoemd. Tijdens de bezetting werden alle vrachtauto's door de bezetter gevorderd, zodat tjikars en trekossen van lieverlede de vrachtauto's gingen vervan gen. Het was ook grootvaders taak de trek ossen te voederen en te verzorgen; voer bestaande uit djagoeng-bladeren- en plan ten etc., waarvoor de „Kounso" vanzelf sprekend zorg droeg. De stulp waar groot vader woonde was een soort „aanhangsel" van de stal waarin de ossen ondergebracht waren. De kamponglieden waren allang vergeten hoe grootvader werkelijk heette. Ze kenden hem alleen maar als de „Siwa' van de kandang-sapi", bijgevolg hij eenvoudig „Si wa'-kandang" werd genoemd, (siwa' fa miliair bedoeld voor: oudoom, opa). Groot vader moet in die dagen iets over de zestig zijn geweest; in zijn jeugd was hij voor een Javaan wat je noemt, een „potelaar". Bijna tjèbbol, maar oersterk. Met zijn korte, gedrongen gestalte die massief aandeed met daarop een markante „kop", had hij een figuur die indruk maakte. Toen hij siwa' kan- dang werd, was hij niet sterk meer door de systematische hongertoestand waarin de bezetter ons allen hield. Maar evengoed had grootvader zijn tyrannieke aard behou den. Zoals hij vroeger, toen zijn kinderen nog klein waren duchtig op ze losranselde,

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 14