Bergen van Java en Bali in een ver verleden I Als Donkere onvergankelijkheden van stilte, als werelden van rouw tussen het uitgestrekte blauw des hemels en het land beneden, als onweerstaanbaren, die tot het eeuwige zich intocht banen vanuit het schamele aardsche lot, staan hoven Java de vulkanen. Zo begint de Nederlandse dichter Jan Prins, pseudoniem van de marine officier C. L. Schepp, zijn gedicht „De vulkanen", geschreven mei 1920, Den Haag. Het is een van de vele Indische gedichten, door hem geschreven. Alvorens verder te gaan met mijn eigenlijke onderwerp wil ik nog even uw aandacht vestigen op de bergsymboliek, zoals wij die vinden bij verschillende volkeren in de oudheid, b.v. de Egyptenaren (oerheuvel), de Grieken en Romeinen (Olympus). Wie hierover in het kort iets wil weten kan ik de lezing aanraden van het mooie boek „Het hooge heiligdom", van de hand van de bekende alpinist op Java's bergen, wijlen Mr. C. Wormser, geïllustreerd in kleuren en zwart-wit, door Martha Eland, nicht van de bekende schilder Eland, die ons zovele Indische landschappen, in olieverf geschilderd schonk. Ook in het geestesleven van Hindoe-Java nen en Hindoe-Baliërs hebben verschillende voor hen belangrijke bergen (soms ook heuvels) een belangrijke rol gespeeld. In hun oude geschriften, die betrekking heb ben op historie, traditie, legende en gods dienst, welke onderscheidingen soms in elkaar overgaan, worden enkele bergen, in een bepaald aantal en verband soms, her haaldelijk genoemd. Daarbij worden deze bergen als de voor naamste beschouwd, vooral in verband met de godsdienst, vanuit het oude aninisme, volgens hetwelk niet alleen levende dingen bezield zijn, maar ook o.a. de bergen. Aan de hand van oude bronnen zal ik trach ten, in verband met hun verwante cultuur geschiedenis, van Java en Bali, enkele van hun bergen wat nader tot U te brengen, en daarvan speciaal de tweetallen Smeroe- Keloed op Java, Goenoeng Agoeng-Batoer op Bali. In de oude Javaanse geschiedenis wordt speciaal de Keloed genoemd, maar onder de naam Kampoed. Bij de geboorte van Koning Hayam Woeroek van Madjapahit of Radjasanagara, in A.D. 1334, wordt tevens vermeld een uitbarsting van de Kampoed in ditzelfde jaar (Nagarakertagama Z.l: 4), ter wijl de Paraton, de oude Javaanse kroniek, (Vervolg van pag. 18) verte, in onvervalst Jordaans-Amsterdams: „Wie ze vaoder hep vermaurd en ze moeder hep vergeive, Die is nog veuls te goed voor het soldate- leife. Doch eindlijk kom de tèd (tijd) de rot zooi te ferlaote, Vervloekt zij 't regiment, doch leive de soldate Applaus volgde en ik spoorde hem aan, nog verder te gaan. Antwoord: „Durf niet meneer, dat zou me een paar dagen petoet kenne koste." Dit laatste met een schuinse blik naar de kapitein. L. A. L. KORTMAN, gep. ambtenaar B.B. in Ned. Indië spreekt van de Banjoe pindah in hetzelfde jaar, vermoedelijk de doorbraak van het kratermeer van de Kloed, zoals ook nog in 1919 geschiedde. De Nagarakertagama zegt dit in de volgen de bewoordingen: „In 't Sjakajaar jaarge tijde (6) pijlen (5) zon (12) of Djaka 1256 werd de Vorst geboren, voorbestemd zijnde tot heerser. Toen onze Koning en Heer nog in de Moederschoot was te Ka- hoeripan duidden miraculeuze voortekens aan, dat hij een bovenmenselijk wezen was: de aarde beefde, damp steeg op (van de vulkanen), er viel een asregen, bliksem flitsen doorkliefden het luchtruim, een don derend geraas maakte de hoofdberg Kam poed (Keloed); verdelgd werden de slecht aards en schelmen, machteloos omgeko men." Aldus de hof-dichter Prapantja in Javaanse hofstijl. 1) Wij gaan nu over tot enige andere Oud- Javaanse geschriften, die ons inlichten over Javaanse bergnamen, waarin worden ver meld de sapta parwata of sapta giri. d.z. de 7 heilige bergen, maar ook wel de asta goenoeng d.z. de 8 heilige bergen. In de sapta bhoeana wordt onder de sapta giri met name alleen de Mahameroe genoemd, Liedje van Jan Fuselier Toen ik Insulinde had betreden In het mooie warme land Waar de kokospalmen groeien In het zachte mulle zand Daar huurde ik een aardig huisje Dat van bamboe was bereid En ik leejde heel gelukkig Met een mooie zwarte meid. Die zwarte was een aardig meisje Z.e was nauwelijks achttien jaar Met haar mooie gazelle ogen En haar gitzwart golvend haar Zij had een mond vol gave tanden Die zagen eruit zo wit als krijt En ik kan iets anders zeggen Of ze was een mooie zwarte meid. Mevr. BONGAARTS-v. HUIZEN en wel deze berg in het hart. Ook de Korawasjrama noemt de Mahameroe en wel in het verhaal Patalatjarita. Hierin leest men, dat de Wereld-schildpad (Sjiwa) en de We reldslang (Wisjnoe) de Mahameroe dragen: „Als zij bewegen uit droefenis is er aard beving". In de Astalingga worden vermeld de asta goenoeng, de 8 heilige bergen op Java: Ma hameroe, Hyang, Kampoed (Keloed), Kawi, Banlangbangan, Lawoe, Damaloeng (Ma- woeloesan) en Walahoeloe. Over deze boe ken en bergen zie men Dr. Goris „Bijdrage tot de kennis der Oud-Javaansche en Bali- sche Theologie. Deze Nederlandse geleerde leefde jaren lang op Bali, ook als Warga nagara. Nog een oud-Javaans proza-schrift dient ver melding, n.l. de Tantoe Panggelaran, dat door Dr. Th. G. Th. Pigtaud werd uitgege ven als Leidse dissertatie in 1924, een werk over het verloop der ontwikkeling van de godsdienstige orde op Java. Hierin worden 7 bergen genoemd: Mahameroe, Katong (Lawoe), Wilis, Kampoed (Keloed), Kawi, Ardjoena en Kemoekoes (Welirang). Maar ook nog als achtste de Brahma (Bromo), uit een legende in de Tantoe. Deze legende luidt als volgt: Op bevel van Bhatara Goeroe of Sjiwa werd de top van de Mandara of Mahameroe, de Pawitra, in Djamboedwipa (Voor-lndië) door de goden en geesten met veel moeite, al draaiende, overgebracht naar zijn plaats op Java. Bij dit draaien van de Mandara werd de God Wisjnoe als slang, het karntouw, als onder grond diende God Brahma in de gedaante van Schildpaddenvorst en op zijn rug be vond zich Bajoe, de windgod, een van de verschijningsvormen van God Sjiwa. In West-Java schiep Bhatara Goeroe eerst de G. Karang als top van de Mahameroe, maar onder de zware druk zonk dit westelijk deel steeds dieper en het oostelijk deel steeg en reikte daardoor tot de hemel. Om het evenwicht weer te herstellen vroeg Bh. Goeroe de andere goden om hulp; deze braken nu elk een brok van de berg af en gingen daarmee op weg naar Java, van het westen naar het oosten. Als afgeknotte stukken bleven nu over de G. Karang en de G. Poelosari in West-Java. Op de zware tocht der goden van west naar oost verloren zij telkens berggedeelten, die vormden Salak, Gede. Tjerimai, Slamat, Diëng, Soembing hazelip), Sindoro, Mer- baboe, Merapi, Lawoe, Kampoed (Keloed), Wilis, Kawi, Ardjoena. In de Tantoe Penggelaran vindt men eigen lijk maar acht bergen vemeld, minder dan in de latere Javaanse legenden over het ont staan der Javaanse bergen (16). Tenslotte werd het laatst overgebleven bergbrok opgestapeld tot Mahameroe of Smeroe Soemeroe), waarbij tot meer dere vastheid het stuk Brahma (Bromo) diende. Nu pas lag Java vast met zijn bergen. De verblijfplaats van Bhatara Goeroe werd nu de Smeroe. Volgens de Tantoe werd nog het hoofd van God Brahma begraven in de Kampoed (Keloed), waarop daaruit de ko kospalm op Java ontstond. (Wordt vervolgd) L. C. HEYTING Th. Zn. 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 19