1
Ir. P.
Ter herdenking
J. OTT DE VRIES (1871-1963)
Ch. H. H. H. KIÈS
Gen. maj. lit. b.d. v.h. KNIL
bij het wapen der'Artillerie
Op 21 april 1963 ging van ons heen ir. P. J.
Ott de Vries, oud-Directeur van het Depar
tement der Burgerlijke Openbare Werken in
het voormalige Nederlands-lndië, welk ambt
hij van 1914 tot medio 1920 bekleedde.
Hij was een buitengewoon begaafd, zeer
veelzijdig ontwikkeld ingenieur, één der
bekwaamste ingenieurs, die het korps Indi
sche Waterstaatsingenieurs heeft gekend.
Na een vierjarige studie in Delft, waar hij
aan het Corpsleven een levendig aandeel
had genomen, behaalde hij in 1893 het
diploma van civiel ingenieur. Spoedig daar
na vertrok hij naar Ned.-lndië. Hij had het
geluk, kort daarop geplaatst te worden bij
de Pemali-werken in Tegal (Midden-Java)
onder leiding van de zeer bekende ir. Lam-
minga, de grondlegger van het moderne
irrigatiewezen in Ned. Indië. Onder Lam-
minga hebben verschillende zeer bekwame
ingenieurs gediend, o.a. Haringhuizen, later
hoogleraar aan de T.H. in Delft en Black-
stone, later Directeur van het Departement
der B.O.W., maar Lamminga heeft van hen
Ott de Vries als de „primus interpares"
beschouwd.
De plaatsing in Tegal werd gevolgd door
een plaatsing bij de irrigatie-afdeling Bran-
tas te Modjokerto. Toen hij in 1908 met
verlof in Nederland vertoefde, ontving hij de
opdracht, een studie te maken van be
vloeiingswerken in de Verenigde Staten van
Noord-Amerika. Van het resultaat van die
belangrijke studie, waarvan het rapport ver
scheen als uitgave van het Koninklijk Insti
tuut van Ingenieurs, Afdeling Ned.-lndië,
werd in de Instituutsvergadering van 4 maart
1911 een overzicht gegeven door de Presi
dent, prof. ir. J. Kraus en door ir. R. A. van
Sandick.
Na zijn terugkeer in 1908 in Ned.-lndië
werd hij eerst in Djember geplaatst en
belast met de leiding van de in de residentie
Besoeki aan te leggen irrigatiewerken. Niet
lang daarna volgde zijn benoeming tot
Hoofd van de Irrigatie-afdeling Pekalen-
Sampean met standplaats Bondowoso.
Na een korte tijd te zijn geplaatst bij de
Havenwerken van Soerabaja volgde hij in
1914 de bekende ingenieur Homan van der
Heide op als Directeur van het Departement
der B.O.W. In 1920 werd zijn Indische
carrière besloten met een eervol ontslag
uit 's Lands dienst.
Ott de Vries behoorde tot de bekwaamste
Directeuren, die het Departement der
B.O.W. heeft gekend. Al lagen zijn verdiens
ten in hoofdzaak op het gebied van de irri
gatie, ook met de aanleg van havenwerken
had hij veel bemoeienis. Maar daarnaast had
hij een open oog voor allerlei maatschappe
lijk en sociaal werk, waaraan in die tijd in
Ned.-lndië nog veel ontbrak. Onder de
leidende ambtenaren behoorde Ott de Vries
tot de meest progressieve figuren. Gouver
neur-Generaal Idenburg en diens opvolger
Van Limburg Stirum hadden voor hem veel
waardering. De laatste deed dit duidelijk
blijken, toen Ott de Vries in 1918 en vol
gende jaren om zijn progressieve denk
beelden nogal eens werd aangevallen.
Ott de Vries verwelkomde de instelling van
de Volksraad in 1918 met grote warmte. Hij
zag daarin terecht een belangrijke stap op
de weg naar een meer zelfstandig bestaan
van Indonesië. Hij was in de vergaderingen
van de Volksraad, waarin hij optrad als
vertegenwoordiger van de Regering op het
gebied van de B.O.W., een geziene figuur.
Hij trok vooral de aandacht door zijn leven
digheid en slagvaardigheid. Hij voelde zich
in dat politieke lichaam in,zijn element, was
een gemakkelijk spreker en gedroeg zich
als een echte parlementariër. Hij was
slechts wat breedsprakig, wat later in ver
gaderingen in Nederland sterker tot uiting
kwam, maar zijn levendige en krachtige
figuur won veel sympathie.
Ir. P. J. Ott de Vries
Ook voor de positie van de ingenieur,
speciaal van de ingenieur in Indische over
heidsdienst, had hij veel belangstelling en
voor diens belangen is hij meermalen krach
tig opgekomen. Hij behoorde in 1912 tot de
oprichters van de Vereniging van Water
staats-ingenieurs in Ned.-lndië, en was
daarvan de eerste voorzitter. Later werd hij
achtereenvolgens vertegenwoordiger in Ne
derland van de Vereniging, voorzitter van
de afdeling Nederland van deze Vereniging,
Erelid en Erevoorzitter.
Na zijn pensionering en terugkomst in Ne
derland in 1920 heeft hij ook overigens niet
stilgezeten en heeft hij zich op allerlei
gebied bewogen.
In 1921 werd hij benoemd tot lid van een
internationale commissie voor de beoorde
ling van de havenplannen voor Shanghai, in
1923 tot lid van een commissie voor advies
inzake scheepvaartwegen in Zuid-Limburg.
Van 1924 tot 1927 was hij als penningmees
ter lid van de Raad van Bestuur van het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs.
In 1926 werd hij heemraad van de Haarlem
mermeerpolder, in 1927 vertegenwoordiger
in Nederland van de Nederlands-Indische
Wegenvereniging, in 1930 vertegenwoordi-
Geb.: 8 mei 1879 te Maastricht
Overl.: 5 mei 1964 te 's-Gravenhage
In de nacht van 4 op 5 mei j.l. is te 's-Gra
venhage overleden de generaal-majoor tit.
b.d. van het K.N.I.L. Ch. H. M. H. Kiès,
tevens oud-gedelegeerde van de Volksraad
van Ned. Indië en oud-voorzitter van de
Nederl. Comm. voor Intern. Natuurbescher
ming.
In 1899 werd hij benoemd tot tweede luite
nant bij het K.N.I.L. voor het wapen der
Artillerie. In januari 1900 vertrok hij naar
Ned. Indië. Van 1901 tot 1902 nam hij deel
aan de Djambi-expeditie; van 1905-1906 aan
de Boni-expeditie. In 1929 volgde zijn be
noeming tot gen. maj. tit. bij het wapen der
Artillerie. In 1924 werd de heer Kiès lid van
de Volksraad, om in 1927 lid van het Colle
ge van Gedelegeerden van de Volksraad te
worden.
In 1931 repatrieerde hij naar Nederland en
werd hij gepensioneerd in de rang van gen.
maj. tit. van het K.N.I.L.
Van 1954 tot 1958 was generaal Kiès voor
zitter van de Nederl. commissie voor Intern.
Natuurbescherming, als opvolger van Mr.
Van Tienhoven.
Moge hij in vrede rusten na een welbesteed
levenl J- C. H.
ger van de Ned.-Indische Regering op het
6e Internationale Wegencongres te Wash
ington.
Hij was jarenlang een bekende figuur in de
vergaderingen van de Vereniging van
Delftse Ingenieurs, waarin hij gaarne en
langdurig het woord voerde.
Hij deed ook op andere gebieden technisch
werk, had o.a. bemoeienis met de H.A.B.O.
in Den Haag en was enige jaren namens het
Kon. Instituut van Ingenieurs lid van het
College van Gecommitteerden bij de exa
mens van het Koninklijk Technicum P.B.N.A.
Voor Indonesië bleef hij tot zijn dood grote
belangstelling koesteren, al kon hij zich niet
altijd goed indenken in de daar veranderde
omstandigheden. Hij was daarvoor te lang
weg uit dat land.
Hij was een humane figuur; het humanisme
vond in hem een warm voorstander.
Dat hij in zijn laatste levensjaren door
ziekte niet meer actief kon deelnemen aan
het hem omringende maatschappelijke le
ven verdroot hem zeer. Tot in het laatst
van zijn leven bleef zijn nog steeds heldere
geest in alles belangstellen. Eindelijk heeft
die actieve geest rust gevonden. Een bril
jante figuur is van ons heengegaan.
Ch. G. CRAMER
F. M. C. BERKHOUT
(Obitarium in „De Ingenieur" van 31 mei
1963, Jrg. 75. nr. 22).