Hal Wichers De Moesi Al eerder schreven wij in Tong-Tong over de schilder H. A. L. Wichers. Toen hij twee jaar geleden in de Kunstzaal van de Stich ting Tong-Tong, hier in het gebouw waar ook onze redactie zetelt, een expositie zou houden, brachten wij onze lezers, van wie er vele zijn werk uit Indië kenden, dit in herinnering door het een en ander over hem te vertellen. Intussen is Wichers een goede vriend van ons geworden. Dit jaar is hij voor de derde keer in ons midden en het lijkt wel of wij hem reeds lange jaren kennen. Dit was het ook wat Wies van Maarseveen bij de ope ning van de tentoonstelling op zaterdag 9 mei j.l. zei. Tot de vele aanwezige belang stellenden zeide zij o.m. het volgende: Intussen is Wichers ik mag wel zeggen een goede vriend geworden. En dat is ken schetsend voor zijn karakter. De eenvou dige, eerlijke vriendschap die hij zijn mede mens terstond na kennismaking aanbiedt, de openheid waarmee hij zich tot zijn mede mens wendt, het zijn trekken die dadelijk opvallen. En deze karaktertrekken vinden we dacht ik ook in zijn werk terug, Wichers is een eer lijk schilder. Hij legt vast wat zijn oog meent te zien. En waar dat samengaat met hetgeen zovéle ogen zien is daarin het geheim ver borgen waarom zovelen zijn schilderijen op prijs stellen. Ze willen ze aan hun muur hebben hangen om er telkens naar te kijken. Het verveelt hun oog niet, omdat het weer geeft op een eerlijke manier datgene wat zij eens zelf met eigen ogen aan schouwd hebben. Via deze beelden ver rijkt zich de ziel want het is niet het ver standelijke deel van de mens dat zich hier- H. A. L. Wichers mee bezighoudt, maar het diepere mens- deel de ziel die op deze wijze groeit doordat zij slechts goede hoedanigheden tot zich neemt. Zij ziet weer de eenzame slanke pinangpalmen tegen een kleurende lucht, waarin de zon zostraks zal ondergaan. De eenvoudige paman met zijn pikoelan over de schouder, het zwiepende juk waar aan de met vruchten beladen manden han gen. Vruchten, heerlijk boomrijp: „matang pohon, soenggoe mati, djoeragan" vruch ten die als we er naar kijken ons het water in de mond doen lopen. De vrouwen die terugkomen van het padisnijden, nadat in de vereiste ceremoniën aan Nji Sri ver gunning is gevraagd om de oogst binnen te halen... Al die onderwerpen van het dagelijks leven, van de mens verbonden met de hem omrin gende natuur, wij vinden ze door Wichers weergegeven. Als wij om ons heenkijken, zijn wij weer in het land van onze herinneringen. Ditmaal heeft Wichers niet alleen Indische onderwer pen, maar ook Europese: Nederland, Frank rijk, Italië, Maar hiervoor geldt hetzelfde: U vindt de tafereeltjes terug, en de stukjes natuur, zoals U die op uw vakantiereizen zag. En wat de Indische schilderijen betreft, al is 't ditmaal niet de Tangkoebanprahoe die we hier zien, toch gaan onze gedachten ook daérheen terug, zo zei spreekster, die daar op twee gedichten declameerde, waarin de Tangkoebanprahoe en de Papandajanlaan centraal stonden. Wij willen hierbij gaarne aansluiten bij de woorden waarmede zij de heer Wichers succes wenste en hopen de thans ruim 70 jarige schilder uit het land van onze her komst nog heel dikwijls bij ons te zien! ADINA Elke rivier heeft zo zijn eigen karakter en stemmingen. Enkele zijn oud en bedacht zaam, andere jong en dartel. De Moesi is breed en minzaam, gelijk een oude man, de Kampar is glinsterend en vol met vogel- gekweel. De Batang Hari gelijkt een wrede, withete poel van vuur en de Panai is gelijk een geheimzinnige slang, stil en wonder mooi. Elke rivier heeft zo een eigen stem en dikwijls hoort men hen zingen in de slaap gelijk een gedempt koor. Bij de Moesi dan worden grote moeilijk heden veroorzaakt door de talrijke krokodil len. Op een zekere dag kwam er een Indiër, die verklaarde dat hij hen kon „betoveren". Een man was door de sultan tot de dood straf veroordeeld. Deze straf bestond hier uit dat hij in de Moesi gegooid zou worden. En inderdaad bleek dat de krokodillen hem geen kwaad deden. De volgende dag verklaarde de sultan, dat hij dit schouwspel herhaald wilde zien. Na dat de Indiër de krokodillen weer onder de De Moesi is breed en minzaam betovering had gebracht, werd hij gegrepen en onthoofd, waardoor men voorkomen wil de, dat de man zijn bezwering onge daan zou kunnen maken. Sinds dat ogenblik zijn de krokodillen van Serira (Caiwyaja) geheel ongevaarlijk, zo eindigt de 10e eeuwse kroniekschrijver. Jammer dat hij dit niet aantoonde, door zich midden tussen de krokodillen te werpen. Men gelooft alge meen dat er een soort van verbondenheid kan bestaan tussen krokodillen en mensen. Sommigen hebben een volgkrokodil, die hem naar de verst verwijderde plaatsen kan brengen en hun beschermt tegen mogelijke gevaren. Als de Poeasa nadert worden de mensen te Palembang aangegrepen door een grote on rust. Tegen zonsondergang spoeden zij zich naar de Moesi en kijken uit over het water met grote belangstelling. En dat is geen wonder... want elk ogenblik kan n.l. de heilige krokodil verschijnen, die, met een litteken op zijn kop. En elk kind weet, dat deze krokodil in werkelijkheid Raden Tokka is, een edelman van het hof van Sultan Mansur (1704-1722), die opdracht kreeg van zijn meester om een moord te begaan, maar bij ongeluk de eigen broer van de Sultan doodde. Voor straf werd hij in een krokodil veranderd en leefde sindsdien nabij het kerkhof van Kebon Gedé, in het westen van de stad. Eens per jaar echter, juist voor de poeasa, zwemt hij de Moesi af, tot aan de Sekanak, zwemt deze zijrivier op, om zijn onderdanige opwachting te maken aan het graf van Tjinde Walang, de grote Sultan van Palem bang. J. C. H. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 6