Van zeerover tot zelfbestuurder Ach, dat Hollands Tussen de noordelijkste arm van Celebes en het Philippijnse eiland Mindanao ligt ruim 400 km zee, rechts is het de Grote Oceaan (Pacific), en links de Celebes Zee, en hun grens wordt afgebakend door de Sangihe- en Talaudeilanden. Deze in 1935 samen een onderafdeling van de Residentie Menado vormend, waren zo'n 30 jaren te voren onder geregeld bestuur gekomen, met een contro leur te Tahoena op het eiland Groot-San- gihe. De hele onderafdeling was zelfbestu- rend gebied omvattende de landschappen, van zuid naar noord: Tanghoelandang, Oekoe-Siaoe, Manganitoe en Tahoena sa men op het eiland Groot Sangihe, en Talaud. Het hier volgende verhaal betreft dit laatste landschap, dat in oppervlakte wel de helft van de gehele onderafdeling besloeg, doch dat in 1935 aan bevolking slechts 25.000 telde, terwijl de hele onderafdeling 200.000 inwoners had. De Talaurezen wijken wat taal en voorkomen betreft af van de Sangirezen die de overige eilanden bewonen. Het landschap Talaud omvatte de eilanden Karakelong, Salebaboe en Kaboeroeang en nog wat kleinere eilanden. Bij de vestiging van het Nederlandse gezag tussen 1905 en 1910 vormde elk kustdorp een vorstendom metje. Zo moeten er toenmaals op het grote eiland Karakelong omstreeks 8 hebben be staan. Dit eiland had nog een andere naam, n.l. Porodisa, volgens zeggen afge leid van de naam die er aan gegeven door Spaanse schipbreukelingen „Paradiso". Een feit is dat verschillende inheemse families nog Spaans klinkende namen hebben, en enkelen van hun leden er beslist Spaans uitzien. Het Nederlandse bestuur heeft er toe geleid dat de vele vorstendommetjes tot één landschap werden onder één Radja, en dat werd de vorst van Talaud, die van de aanvang af het Nederlandse gezag had ge steund. De geslachtsnaam van dit vorsten geslacht was Tamawiwi. Toen de eerste Tamawiwi vorst van heel Talaud werd, was hij al vrij bejaard, en het Nederlandse bestuur keek dan ook uit wie eventueel opvolger zou moeten zijn. Hij had twee reeds volwassen zoons, die beiden naar de Minahassa werden gezonden voor hun verdere scholing. Na enkele jaren werd blijkbaar een keuze gemaakt, en bij ge ruchte vernamen de broers dat de jongste uitverkoren was. De overlevering gewaagt dat de oudere broer de teleurstelling niet kon verkroppen, zijn studie opgaf en naar Talaud terugkeer de. Daar verzamelde hij een aantal jeugd vrienden en in het geheim bouwden zij een snelvarende prauw in een van de vele stille baaien van Karakelong. Toen de prauw gereed was verlieten zij zonder afscheid van familie en bekenden hun eiland, om gedurende vele jaren niets officieels van zich te laten horen. Wel zoemden er spoedig vele „kabar angin's", die er allen op wezen, dat een groep Talaurezen het romantische vak van zeerover aan het beoefenen was in het toenmaals nog vrijbuiters dorado, de wateren tussen Celebes en Nieuw Guinea. Deze groep Talaureze zeerovers zou naar de geruchten vele rose en bloedrode zeerove rijen hebben beleefd... En de tijd ging voort, jaren gingen voorbij. Toen kwam vader Tamawiwi te overlijden, zijn tweede zoon werd Radja. Kort na zijn troonsbestijging kreeg hij longontsteking en stierf. En terwijl tussen de onderafdelings hoofdplaats Tahoena, de residentie hoofd plaats Menado, het B.B.-centrum Batavia en het hoge gezag te Buitenzorg de officiële stukken inzake de opvolging op Talaud zich traag voortspoedden... ging de „kabar an- gin" met de snelheid van een orkaan naar het zeegebied tussen Celebes en Nieuw Guinea. Slechts enkele weken na het overlijden van zijn broer zeilde de oudere broeder de baai van Talaud binnen... met een bemanning waaronder nog slechts de helft van zijn oorspronkelijke volgelingen. Een verloren gewaande Tamawiwi was weer op het eiland aanwezig. Opnieuw dépêches tussen Tahuna - Menado - Batavia - Buitenzorg. Binnen niet al te lange tijd werd deze Tama wiwi bevestigd als Radja van Talaud. Hij had al meerdere malen het Radja-schap vervuld, toen ik hem in 1935 ontmoette. Toen een alleraardigste, grijzende 50-er, die zich onomstotelijk als vorst gedroeg. Hij en zijn „Bokki", de titel van adellijke dames in dit gebied en ook in Bolaang Mongondou en Gorontalo, waren uiterst aimabele en gastvrije mensen, hoewel zij op mij toen een verouderde indruk maakten. Een kleine anecdote. De Talaud eilanden waren gekerstend en wel door de Bazel- se zending. Op het eiland Kaboeroeang was een dorp van ongeveer 500 christenen. Hier gebeurde het dat een samenloop van omstandigheden het gehele dorp betreffen de, die mede in verband met de stand der sterren volgens vóór-christelijke tradities een feest vereiste annex veel dansen... en men kende er alleen nog de westerse dan sen. Edoch de betrokken dominee op Sale baboe verbood deze laatsten, en zonder dansen zou het feest niet hét feest zijn. Het geval wilde dat juist een jong pastoor op tournee van uit Menado met een KPM-er langs kwam. De boot zou slechts voor een uur voor anker gaan. Een delegatie van het dorp kwam aan boord en vroeg de pastoor te spreken. Na de eerste plichtplegingen kwam de vraag of de „agama" (geloof) van de pastoor toeliet dat er gedanst wordt bij feesten. Hetgeen de jonge pastoor bevesti gend beantwoordde. Dan wilde het dorp heel graag tot het katholieke geloof over gaan! De pastoor, nattigheid voelend, draai de zich er uit met de verzekering dat hij terug zou komen, en dat zo'n overgang voorbereiding vergde. Voor het dorp drong echter de tijd. De delegatie bracht verslag uit en unaniem besloot het dorp zich te beschouwen als te zijn overgegaan tot het katholieke geloof... en de feesten, inclusief veel dansi-dansi hadden plaats. Een en ander kwam verlaat Radja Tamawiwi ter ore. Hij besteeg zijn eigen vlerkprauw en zeilde naar het dorp op Kableroeang, wees zijn onderdanen er op dat je toch niet van de ene dag op de andere van geloof kon ver anderen. Ja, ja, zo bij nader inzien had de Radja wel gelijk... het dorp besloot dan maar protestants te blijven! Maar het feest met dansi-dansi was geweest, en de tot het feest nopende omstandigheden en de ster ren zouden toch niet spoedig weer in de gunstige conjunctuur komen, dat opnieuw zo'n feest nodig zou zijn! En tot slot nog deze gebeurtenis. Een gezag hebber kwam een controle tournee door Talaud maken. In een landschapsprauw voorzien van aanhangmotor reisde hij met Radja Tamawiwi naar een dorp op noord Karakelong. Behalve de motorist waren er nog vier dienaren van de vorst in de prauw. Tegen het vallen van de avond was men ter hoogte van een steile rotskust, waarop de Celebeszee met een straffe westenwind grote rollers beukte. En toen gebeurde het dat de motor afsloeg. De motorist beproef de van alles, zonder resultaat... en door de straffe wind werd de prauw naar de rotsen- kust gedreven, rotsen loodrecht hoog uit zee opreizend, waarop de grote golven zich te pletter liepen met mijlen ver hoorbaar gedruis. De gezaghebber meende reeds zijn ondergang tegemoet te gaan, toen plots in de weinig levendige Radja Tamawiwi het oude zeeroversbloed tot hernieuwd bruisen kwam! Op wijd gespreide benen stond hij recht overeind in de heftig deinende boot met in de wind fladderende witte haren en slaakte orders in het Talaurees. Zijn vier dienaren grepen roeispanen en begonnen de strijd tegen de straffe wind. Toch leek het vergeefs: hoewel vertraagd naderde de fatale rotskust steeds dichter... De vorst bleef zijn mannen met felle kreten aanvuren, staande in de heftig dansende boot... toch zag de gezaghebber reeds half zeeziek de rotsen en hoger en hoger oven zich tore nen. Tot opeens de motor even sputterde... en dan brommend aansloeg! Nog even stond de witharige Radja als een ware leider op meedeinende benen, tot hij zekerheid had dat de motor zijn werk bleef doen... met een zucht ging hij zitten en sloot zijn ogen... hijgend zaten in elkaar gezakt de roeiers met ingetrokken roeispanen... de zwetende motorist hield het roer... en lang zaam verwijderde de prauw zich van de dreigende rotsen die nauwelijks meer zicht baar waren in de intussen gevallen avond. G. C. W. Chr. TERGAST De weduwe had na de dood van haar man bij de boedelbeschrijving a'le nagelaten goederen aangewezen en de verklaring on der ede afgelegd dat zij niets verduisterd had, noch had gezien of wist, dat er iets verduisterd was. De volgende morgen was zij reeds vroeg op het kantoor van de Wees- en Boedel kamer aan Molenvliet, Batavia. „Meneer", zei ze zenuwachtig, „niet boos worden ja, maar ik heb vergeten iets op te geven omdat dat achter op het erf stond." „Wat hebt U dan vergeten?" „Een kazernekeep meneer!" „Een watte?" „Kazernekeep, meneer." Niemand wist wat dit was. „Zegt U het maar in het Maleis." „Kandanq ajam, precies kazerne" (kippen hok). VICTOR 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 8