Sfi]
26 jL2?en28«
JUNI-
Pasar maLamToNGTöNü
POSO DONGGALA IN 1935
03
Rustig tjoek-tjoekt de Johnson buiten
boordmotor achterop de grote, uit één
boomstam gehouwen landschapsprauw.
Steunend op naar beide zijden uitstaande
bamboe vlerken glijdt de boot vast over het
spiegelgladde water de ochtendnevelen in,
die op dit vroege uur de overliggende oever
van het Poso-meer nog aan het gezicht
onttrekt. Achter mij zit de vertrouwen-wek-
kende, grijze djoeroemoedi-motorist met in
één hand de stuurknuppel en in de andere
een peukje van een rokend strootje. Voor
in de boot hurkt mijn reisgenoot, een land-
schaps-politiedienaar in gezelschap van een
paar diep in sarongs gehulde boot-koelies,
die zacht met elkaar praten in een mij onbe
grijpelijke taal.
Twee dagen geleden was ik uit de,.bescha
ving", zijnde de afdelingshoofdplaats Poso
van het Toradja-gebied in de residentie
Manado vertrokken. Per auto tot het dorp
Tentena aan de noordpunt van het Poso-
meer, en na een overnachting aldaar, de
dag tevoren te paard een moeilijke rijtoer
van 35 km door het oostelijk van het meer
gelegen heuvelgebied, tot we tegen de
avond de oever zuidelijker weer bereikten
waar eenzaam een kleine baroega (primitief
logeer-gebouwtje) aan de modderige kust
stond, 's Morgens om 5 uur reveille en na
een sumier ontbijt van uitstekende zwarte
Arabica-koffie met plakken geroosterde
tales, om 6 uur het meer op.
Over een dik uur vangt mijn tweede rijtoer
te paard aan, welke een week zal duren en
door een berggebied gaat dat weinig door
Europeanen nog werd bezocht, n.l. van het
meer in noordwestelijke richting naar het
Paloe-dal. In mijn functie van landbouw-
consulent ging ik constateren welke vorm
van landbouw werd gepleegd door de in
deze bergstreken wonende Toradja's, om te
zoeken naar mogelijkheden daar verbete
ringen in aan te brengen door voorlichting.
Een taak welke veel en geduldig contact
vergt met hoofden en bevolking; veel zien,
veel praten, veel schuwheid overwinnen,
gemoedelijkheid wekken, maar een mooie
en interessante taak.
Via een aangeboden en graag geaccepteer
de sigaret begin ik een praatje met de
djoeroemoedi. Hij is geen Toradja, is van
Javaanse origine uit Zuid-Celebes, en vaart
al vele jaren op het meer van Poso. En hij
verhaalt van de vaak onverwachte nukken
van dit meer, dat nu zo spiegelglad en on
schuldig onder onze prauw wegglijdt.
Denkt U er aan toean, nooit tussen 2 en 5
uur in de middag op dit meer. De geesten
wensen dan geen bezoekers. Dat is een
zekere dood. Laatst moesten een paar..."
En ik denk aan de beschrijving van de op
dit meer, gewoonlijk in de middag, optre
dende valwinden, die manshoge golven kun
nen doen ontstaan. Ik denk ook aan de ver
drinkingsdood van de geoloog-explorateur
Fennema op dit meer, jaren geleden...
Plotseling trekken de nevels rond ons door
een frisse bries weg. Juist klimt de zon
boven de oostelijke heuvels, de westelijke
donker beboste oevers overgietend met een
stralende glans. Ik praat niet meer. Geniet
van de wonder mooie natuur om me heen.
Overal lijkt het meer ingeklemd tussen
zwaar met oerwoud begroeide hoge berg
kammen. Slechts hier en daar, als wegge
doken in de machtige bescherming van het
tot dicht aan het meer reikende bergwan
den, kleine, zacht-groen glanzende sawah-
vlakten, met hier en daar een klapperboom
en pluimende bamboestoelen, waartussen
nauw waarneembaar een enkele bamboe
woning met hun typische hoog opreizende
gelige bamboe-dak-vlakken....
Dan volgen vele uren te paard de bergen
hoger in, met nog een overnachting op 1500
m. boven zee in een wrakke en tochtige
baroega. Verder, door dichte bossen, die
hoger komend steeds ijler, grilliger en be-
moster worden. Op 2000 m. boven zee trek
ken wij over de bergkam en dalen, langs
het steile en vol rolstenen liggende paarden-
pad, langs tientallen meters diepe afgron
den, over kunstige rottan—hangbruggen, af
naar een kleine hoogvlakte, die van Bada.
Wij, dat zijn nu, behalve ikzelf, een Mina-
hasser-bestuursassistent, beiden gezeten op
krachtige, kleine paarden, mijn „dardanel"-
politiedienaar te voet, evenals een zestal
Toradja-dragers van ons tournee-gerei, ons
eten straks. Pracht kerels zijn deze dragers.
Een dik uur vóór onze aankomst op de vol
gende rustplaats, zetten die dragers met
mijn ,,dardanel" er een spurt in, ons bere-
denen vooruitlopend, om te zorgen dat bij
onze aankomst een mok warme zwarte kof
fie ons verwelkomt, terwijl rijst te pruttelen
staat, een kip geplukt is en in een wadjan te
sudderen ligt.
Bada: golvende, rijpende, rijk dragende
sawah's in een kleine kom tussen hoge
bergkammen, waardoorheen de Koro-rivier
slingerend voort kabbelt. Rondom heuvels
onder ladang-padi. Bada: 5000 inwoners,
Toradja's; de meest nabij gelegen Neder
landse bestuurspost is minstens 100 km.
weg en slechts langs paardenpaden te be
reiken. Hier werkt een Nederlandse zende-
lings familie, die zitten hier nu ruim twee
jaren, zagen met mij inbegrepen in die tijd
drie Europeanen... Wij bleven er een nacht
over, om de volgende dag weer heel vroeg
te vertrekken naar de laatste vlek in het
Posose deel van dit bergland, voor we weer
een dag later wederom op 2000 m. hoogte
opnieuw een bergkam zouden passeren, de
grens met de afdeling Donggala.
De vlek heet Toeare: enkele tientallen
Toradja behuizingen. In de middag zoek ik
er langs een heldere zijrivier van de Koro
een rustige bocht, uit het oog van de wereld
naar ik dacht om me te baden. Als ik
net de zeep heb afgespoeld, krijg ik het
gevoel dat men naar mij kijkt. Met een
schok ontdek ik in de naastbije bocht bene
denstrooms een hele kluit Toradja-vrouwen
en -kinderen die mijn kant uitstaren! En ik,
net tot mijn enkels in het koele, kabbelende
water staande in mijn blote tida-ada, voelde
me als een Grieks beeld dat veel bekijks
heeft. Later vroeg ik het dorpshoofd voor
zichtig naar het vreemde van de belang
stelling en dat mij dat wat maloe had ge
maakt. Met een wijze glimlach was het
antwoord: ,,De toean moet daar niet maloe
om zijn. Hij kon niet weten dat hij baadde
juist boven de plaats waar elke middag de
vrouwen en kinderen het drinkwater voor
de volgende dag halen. En omdat mijnheer
daar baadde moesten zij wel wachten tot
het zeepwater was voorbij gestroomd."
Over de afdelingsgrens wachtte mijn ad
junct uit Paloe met een landbouw-mantri en
de zoon van het plaatselijk districtshoofd
bij Moa, een op de kaart als vlek aange
duide stee, welke echter zelfs geen vlek
meer was toen ik langs kwam: er stond
alleen nog een vervallen baroega onder
dicht bos, bij voortdurend dreunend ruisen
van de Koro-rivier, die zich enkele honder
den meters verderop als een kolkende,
woeste stroom tussen nauwe, glimmend
zwarte rotswanden enkele tientallen meters
omlaag wrong. Hoog boven die wentelende
watermassa's, als een fijn filligrain, hangt
van rotsoever tot rotsoever 't ingewikkelde
netwerk van een smalle, tientallen meters
lange, zwiepende rottan brug.
Even vóór de donkere schaduwen van de
nacht alle contouren zal vervagen, kijkt de
zoon van het districtshoofd plots het pad
af. Ik had niets nog gehoord, doch even
later komt een ruiter in zicht op een kittig
zwart paardje, gevolgd door enkele Torad
ja's. De ruiter, een naar schatting 60-jarige
zit met gekruiste benen op een zevental
kussens als zadel; hij is het districtshoofd
van dit gebied: 5000 inwoners, zwaar ver
spreid wonend in de tientallen kleine dalen.
Hij kwam van zijn dorp Peana, een lange
dagreis verderop naar het westen. Zijn
zoon had hem bericht gezonden dat er over
de grens een Toean Pertanian (Pertanian
landbouw) zou komen, voor hem een nog
onbekend soort ambtenaar, en die wilde hij
graag ontmoeten en welkom heten.
De volgende dag gaat de tocht verder, tot
in de middag de districtshoofdplaats Gim-
poe wordt bereikt, waar de Koro-rivier van
naam verandert om als de Lariang verder
te stromen naar de Straat Makassar. Gim-
poe is een groot dorp in een brede heuve
lige vlakte op nog slechts 350 m. boven
zee. Het districtshoofd, gebogen en ver
grijsd, komt mij met enkele dorpsgroten
welkom heten, met de gebruikelijke aanbie
ding bij de Toradja's van ongekookte rijst,
zout, zes kippe-eieren en een levendige
grote kip. Het weder-geschenk: de waarde
van de gaver, in geld en een pakje sigaret
ten voor de dragende dienaren wordt wel
willend aanvaard. In een wrakke, maar ge-
(Lees verder pag. 13)
12