Oud-fuselier vertelt De roiposi Jos. van Arcken Zeg, Taaie, vertel nou nog eens iets over tempo doeloe. Maar jij hebt 't altijd over de goeie en gezellige postjes waar je gezeten hebt; heb je nou nooit eens gezeten op een rotpost? Waarop de Taaie van wal stak: „Man, de allereerste post waar ik vroeger geplaatst werd, was meteen ,,de" grote rotpost, be roerdere heb ik gelukkig later nooit meer meegemaakt." „Vooruit, Taaie, vertel daar dan eens van." „Best, daar gaat-ie dan. Maar ik wil jullie van tevoren waarschuwen dat mijn verhaal als los zand aan mekaar zal hangen. Omdat de hele rotzooi daar als los zand aan me kaar hing. Om te beginnen het bivak-zelf, dat hing letterlijk en figuurlijk als los zand aan mekaar. De man, die de plaats had uitgezocht om daar een bivak te bouwen, moet toch wel een kronkel in zijn hersens hebben gehad. Of de een of andere grap penmaker had zijn vinger op de kaart gezet en gezegd: dit lijkt me een mooi tampatje. Het was aan de westkust van Nias en de rot-tampat luisterde naar de naam Siroem- boe. Wie die naam had uitgevonden weet ik niet, want er was geen kampong van die naam, om de doodeenvoudige reden dat er helemaal geen kampong was. De K.P.M. deed om de twee maanden een plaats aan die Siroemboe genoemd werd. Daar woon den aan het strand twee Chinezen die ieder een klein toko'tje hadden, en verder copra droogden en afscheepten. Of ze met die tokotjes nog mazzel maakten, geloof ik nauwelijks. Voor ons hadden ze alleen shagtabak, tjap koentji, vruchten-op-water, en sardientjes, habis perkara. Voor de be volking wat kains, het grootste bocht dat ik ooit gezien heb, kralen en spiegeltjes en parangs en vishaken. Ik geloof wel dat zij goede zaken maakten met hun copra. Klap pers waren er overal langs de kust genoeg en zij bezaten het monopolie. Bovendien lagen er voor de kust nog de Nako-eilanden, waar niets anders groeide dan klappers. Daar ben ik later nog wel eens geweest met 'n patrouille en wij moesten onze rijst koken met klapperwater, er was nergens zoet water. Waarmee ik meteen ben aan de grootste ellende van ons bivak: Er was geen zoet water. Stromend water, een klein snertkreekje, was op twee km. afstand, en de kettingberen waren constant bezig drink water te picollen. Ander water, maar dan brak water, was er genoeg, want het bivak lag op een zand plaat in de rawah. Daar hadden ze met Voor Trouwringen naar Laan van Meerdervoort 520 Den Haag Telef. 336441 koraal en zeezand voldoende droog terrein weten te fokken om een bivak op te bou wen. Als je buiten de kawat stapte, maar dat deed je natuurlijk niet, stond je meteen tot aan je middel in de brakke rawah. Aan de zeezijde, waar een strook droge grond, of dan droog zand, met klapperbomen lag, waren een paar putten gegraven met wan den van rondhout, anders flikkerde de zaak meteen weer in mekaar. Daar bovenop waren afdaken gezet, een paar stukjes ge- dek erom heen, en dat waren de badkamers. Het enige beroerde was dat het water vol komen brak was; zeep wou niet schuimen, behoorlijk wassen stond niet op het pro gramma en je zegende de dag waarop je het binnenland in moest en de kans kreeg een keer behoorlijk je zelf te boenen. Nie mand mocht langer dan zes maanden te Siroemboe blijven; het was er te ongezond. Ik heb trouwens nooit gehoord dat iemand het zo lang heeft uitgehouden, ze waren alemaal lang voor die zes maanden eva cuatie-rijp. Ikzelf, toen nog korporaal van mijn geloof, was van Meulaboh geëvacueerd met zwart- waterkoorts naar de Westkust en na een paar maanden op Boekit Tinggi (Fort de Koek), geplaatst bij het 17e Bat. op Padang. Toen te Siroemboe een korporaal zich voor zijn pet schoot, omdat hij volgens een achtergelaten briefje, het leven niet waard vond om geleefd te worden, moest er een vervanger heen en ik was het neusje. Ze dachten zeker dat is toch geen blijvertje, laat die maar te Siroemboe de laan uit gaan. Je snapt wel dat ik in dat malaria-gat lekker zat. Geen overdrijving: Ik heb inheemse fuseliers, die net met de boot aangekomen waren de dag daarna klappertandend van de malaria knock-out zien liggen. Toen ik zelf met zware malaria geëvacueerd werd naar Padang en meer dood dan levend in 't hospitaal werd opgenomen vond de dokter dat de ziekenverpleger mij eerst maar eens met 'n staalborstel van de schubben moest ontdoen. Wat een weer, je kon niet behoor lijk baden, al wou je nog zo graag. Ik heb van tevoren gezegd dat ik niet aan eengeschakeld kan vertellen, dat 't als los zand aan mekaar zou hangen. Daarom laat ik eerst iets zeggen over Nias. Dat was, en dat is het natuurlijk nog, een langgerekt eiland ten westen van Sumatra, zo ongeveer ter hoogte van Sibolga. Hoe groot het precies was, moet je mij niet vragen, maar volgens de verhalen kon je in geforceerde marsen in een week tijd van Telok Dalem aan de zuidpunt naar Lahewa aan de noordpunt lopen. In twee dagen liepen we dwars over het eiland van Siroem boe naar Goenoeng Sitoli op de oostkust. Dat was tevens de hoofdplaats en daar zat een assistent-resident. Die had een deta chement pradjoerits tot zijn beschikking, bewapend met oude Beaumont karabijnen en tevens de grootste schoftjes van het gehele eiland. Op Telok Dalem zat onze troepencomman dant met een compagnie; hij was ook de civiel-gezaghebber van Zuid-Nias en dan zat op Lahewa nog een gewezen mare chaussee-officier uit Atjeh met het ridder. Dat moet volgens lui, die hem gekend had den, een brani-vechtjas zijn geweest en ik geloof dat grif, want om het moederziel alleen tussen deze koppensnellers te kun nen bolwerken, moest iemand zelf wel zo'n halve koppensneller zijn geweest. Onze luitenant-postcommandant was meteen civiel-gezaghebber van West-Nias. Het was een vrij oude luitenant, waarmee ik alleen bedoel dat hij hoog stond voor pro motie tot kapitein. Het was een brave, zwijgzame kerel, die er een Japanse huis houdster op na hield. Maar straks zal ik nog meer over hem vertellen. Laat ik eerst iets zeggen over de Europeanen. De post telde vier sergeanten. Daar was eerst de dienstdoende administrateur; de luitenant had zijn handen vol aan het civiel en moest noodgedwongen de binnendienst op de post voor een goed deel overlaten aan die ser geant, die niet direct te benijden was. Om te beginnen was er dan Pius Janka, een Beier, die in Zuidwest Afrika tegen Hereros had gevochten; verder de Jager-scherp schutter Rietwijk, die alleen links kon schie ten, maar dan raak. En de vierde man was Willem de Zwijger, officieel te boek staand als Jonkheer Bikker. Vier korporaals, waar ik bij hoorde, en een ziekenverpleger vol tooiden het Europese element. De bobber- lap was volgens algemene opvatting alleen geschikt om iemand onder de grond te dou wen. Nias ligt op de evenaar en was dus snik heet; tot overmaat van ramp was het groot ste deel van het bos uitgeroeid en alleen alang-alang ervoor in de plaats gekomen. Om het prettig te maken is Nias een land met duizend-en-een heuvels, voor een goed deel aardig steil. De kampongs lagen altijd op een heuveltop, liefst op een steile rots top, die waren het makkelijkst te verdedi gen in hun eeuwigdurende onderlinge oor logjes. Een kampong was meestal een ovaal met vier of vijf grote hutten op palen erom heen. Het dorpsplein in het midden was voor de helft gymnastieklokaal en voor de andere helft kerkhof. Gymnastieklokaal om dat deze knapen geweldige steenklompen daarheen getransporteerd hadden wat zal dat een zweetdroppels gekost hebben. Maar zij hadden die nodig voor hun alleen-zalig makende sport: stenen-springen. De be graafplaats was iets aparts. De flikkers hadden de gewoonte hun doden niet onder de grond te begaven, maar eenvoudigweg er bovenop. Daar ging dan een paar deci meter aarde overheen en klaar is Kees. Als je 't genoegen smaakte kort na zo'n begrafe nis de kampong te mogen bezoeken sloeg je steil achterover van de lijkenlucht. Pius rook dit uit de verte gelijk een aasgier, en dan hielp er geen lievemoederen aan, hij moest er naar toe. Want de dode kreeg behalve enkele aan rottantouwtjes opge hangen en met bladkrulletjes versierde offe randes, over zijn graf een tikar van ananas vezel, een inderdaad mooi en sterk tikartje. Pius verzamelde die tikars, hij sliep op een hele bultzak van die tikars. Hij legde ze (Lees verder pag. 21) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 20