Si Kolot (I)
Familierelaties
De directie van „de Boedel Baud" verkort
voor: de Maatschappij tot Exploitatie van de
nalatenschap van wijlen Mr. W. A. Baron
Baud, had de goede gewoonte om een
nieuwkomer op een van haar vele onder
nemingen eerst 'n tijdje op het hoofd-eta-
blissement te plaatsen, dan wist de admini
strateur „wat voor vlees hij in de kuip had".
Dit gold vooral voor „nieuwkomers", uitge
zonden uit Nederland, die ietwat achter
dochtig werden bekeken als „presentkaas
jes".
Als zodanig belandde schrijver dezes in
Tjigoedik; als „beginneling in de thee"
begon hij daar zijn loopbaan. In Nederland
had hij zijn springplank als leraar in de
wiskunde, „tijdelijk waarnemend" wel te
verstaan, er gaarne voor gegeven.
In de desa Tjigoedik, ongeveer 23 paal van
Buitenzorg, op de weg naar Djasinga
(Batam) bevond zich het hoofdkantoor van
het zeer uitgestrekte Landgoed Bolang.
Alles was in die nieuwe omgeving interes
sant, niet enkel omdat de binnenlanden van
Java werkelijk 'n volkomen andere wereld
openden, maar ook omdat men daar op het
hoofd-etablissement de gehele theecultuur
en de fabricatie, met al zijn problemen voor
ogen zag, zoals min of meer nauwkeurig in
boekjes in Nederland was te lezen.
Het werd al gauw duidelijk dat één ding het
meest belangrijk was om daar verder te
komen: de taal. Taalkennis was nodig om
de Soendanezen, groot of klein, met wie
men van nabij of op 'n afstand te maken
zou krijgen, goed te begrijpen. Daarvoor
was kennis van Maleis niet voldoende.
Die taal was niet eenvoudig, want het
waren twee talen tegelijk: hoog en laag
Soendanees. Bij nadere kennismaking bleek
het zéér de moeite waard, het is 'n bijzon
der rijke taal, die alleen gesproken kan
worden door 'n volk, dat 'n fijne beschaving
als achtergrond heeft.
Er waren duizenden blanda's in de grote
kustplaatsen die daar zeer verdienstelijk
werk deden, maar volkomen onkundig ble
ven met Soendanees of, in Midden en Oost
Java met Javaans, zodat de beschaving van
die streken en de cultuur, met 'n geschie
denis van vele eeuwen, 'n volkomen geslo
ten boek voor hen bleef.
Het was dus zaak om die taal te leren;
daartoe staan vele wegen open, afluisteren
was daarbij 'n voornaam hulpmiddel (want
zijn er weinig mensen die goed kunnen
luisteren, was mijn eerste waarneming).
Maar luisteren naar 'n zangerige reeks van
klanken helpt niet wanneer men de woorden
daarin niet als bouwstenen van de taal her
kent. Waarop ik mij dus toelegde was:
„woordjes leren". Ik had 'n zeer handig
woordenboekje in zakformaat, dat mij overal
vergezelde. Maar dan de uitspraak! Want
de klèmtoon of de klemtoon legt zo vele
voetangels en klemmen dat menigeen alleen
daardoor al niet verder komt.
De indeling van het werk kwam mij daarbij
te hulp. 's Morgens vroeg naar de thee
fabriek met de hoofd-employé om allerlei
kleine belangrijkheden te regelen, dan na
het ontbijt 'n lange wandeling door de tuinen
ter controlering van de grondbewerking en
snoeien.
Toen ik zo ver was, dat ik er alleen op uit
moest, hield ik de mij geleerde indeling
van de morgen-taak vol. Wanneer de zon
hoog aan de hemel staat is het ook in de
koele heuvels waar de thee groeit, zéér
warm. Dan wordt er niet meer zo hard ge
werkt. Dat weet de tamme buffel die wij
karbouw noemen zelfs! Na 10 u. v.m. ploegt
de karbouw de sawah's nergens in In-
d(ones)ië. Dit voorbeeld dat Moeder Natuur
ons leerde volgde ik in die zin, dat ik zorgde
tegen 12 uur gereed te zijn met de inspectie
van het tuinwerk. Dan zette ik mij, aan de
rand van het oerwoud in 'n schaduwrijk
plekje op 'n omgevallen boom zittend, aan
het werk om woordjes te leren.
Mijn hoofd-mandoer kwam dan al spoedig
opdagen, het was merkwaardig hoe nauw
keurig hij wist waar ik mij bevond. Dan
bracht hij mij rapport uit over het werk.
Naast mij hurkend was hij daarna zichtbaar
benieuwd wat ik hem nou weer te vragen
had. Hij had er blijkbaar plezier in te horen
hoe ik in betrekkelijk korte tijd al heel wat
van hem geleerd had.
Toen hij weer eens naast mij hurkte en ik
enkele aantekeningen maakte over uitspraak
en klemtoon van enkele woorden, maakte
hij 'n sembah, 'n teken van eerbied
moeilijk te omschrijven in het jaar 1964
want eerbied is de wereld uit! en zei:
Pangah poenten, uw dienaar, U hebt mij
nou al zo veel gevraagd, mag ik U nou ook
eens iets vragen? Ik zei: Heel goed, als ik
het maar vertalen kan, want ik heb nog
heel wat van jullie taal te leren!
Toen vroeg hij mij: „Mijnheer, ik zou zo
graag willen weten wat „Hotperdam" en
„Stomling" is" Ik was, eerlijk is eerlijk,
even beduusd en antwoordde toen: „Dat
kan ik niet vertalen die woorden staan niet
in mijn boekje en ik gebruik ze niet in mijn
spreektaal, want ze zijn kasar katjida, koe
rang adjar, kierang lemes in 't hoog. Maar,
hoe kom je aan die woorden?"
Hij maakte weer 'n sembah en zei, met 'n
fijn glimlachje: „Soemoehoen, om U te die
nen, dat zei uw voorganger altijd tegen mij."
Ik voel, nu ik dit na vele lange jaren
opschrijf, nog dat vreemde, warme gevoel
achter mijn oren, dat men voelt bij diep
blozen. Wat 'n sufferd moet die voorganger
van mij geweest zijn om niet in te zien hoe
intelligent die hoofd-mandoer was.
Ik heb niet gevraagd wie die voorganger
was, ook niet aan anderen, het is soms
goed om bepaalde dingen niet te weten. Ik
leidde het gesprek in 'n andere richting.
De tong-tong klopte in de verte: tijd voor
het „aannemen" van de pluk.
Met veel moeite en veel genoegen heb ik
het hoog en laag Soendanees leren afluis
teren uit die welluidende klankenreeksen.
Toen ik eenmaal voldoende woordjes kende,
waren deze als bakens in zee en ging het
steeds gemakkelijker.
Toen begreep ik, welk een voorsprong die
genen op mij hadden, die in hun prille jeugd
in dat land hadden leren spreken.
Als men in 'n kleine samenleving woont,
duurt het niet lang voor men iedereen,
althans van gezicht, kent. In de theefabriek
was dat anders. Daar kwamen vele inheem
sen van elders, eigenaars van twee-wielige
vrachtwagentjes (grobak) voor het trans
port van kisten thee, aannemers van leve
rantie van hout voor de theekisten-fabriek
of van brandhout voor de droogovens, han
delaren in thee-zeven en zo meer. Sommi
gen vielen meer op dan anderen.
Er was één merkwaardige figuur: 'n tenger
oud mannetje, wat geschrompeld, maar nog
goed ter been, al had hij wat kromme
knieën. Hij had zeer levendige ogen, niets
ontging hem. Hij was eenvoudig, bijna ar
moedig gekleed. Dan eens zag ik hem in
de bènkèl (smederij) dan weer babbelde hij
met de mandoer van de theekisten-fabriek.
Dan weer was hij met anderen bezig. Hij
was overal en nergens. Niemand wist waar
van hij leefde, maar ieder kende hem bij
name: „Si Kolot". ERASMUS DIT D US
(Wordt vervolgd)
Toen ik zo'n meisje van een jaar of negen
was, was ik dik bevriend met het dochtertje
van de Resident. Met nog een ander vrien
dinnetje kwamen wij iedere zondag bij Zus
(het dochtertje van de Resident) spelen.
Dadelijk na aankomst trokken wij onze
kousen, schoenen en jurk uit. Gekleed al
leen in een klein broekje en daaroverheen
een hemdje gingen wij op onze blote kakies
door alle sloten en slokans. Het doel was
visjes vangen. Wij gebruikten ons hemd als
visnet. Zodra wij dachten iets gevangen te
hebben, sloegen wij het hemd dicht en druk
ten het stijf tegen onze buik aan en dan
gauw kijken of we iets gevangen hadden.
Zowaar, was er weieens een onnozel visje
in ons hemd, maar meestal alleen wat vuilig
heid. Na die ochtendpret gingen wij baden
in die pracht badkamers, die men vroeger
in die residentiehuizen had. Na het baden
en netjes aangekleed gingen wij aan tafel.
Daarna gingen wij naar de slaapkamer, niet
om te slapen, maar om lekker rustig te lezen
in een mooi boek. In onze hansop lagen wij
voorover op de marmeren vloer en overal
was het rustig.
Op een keer toen wij weer zo lekker op
onze buik lagen te lezen, ging de deur open
en op de drempel stond een mooie jonge
dame van 19 jaar. Ze maakte indruk op
mij, want ze had een lange rok met stroken
aan en opgestoken haar. Nu wist ik wel, dat
onze kleine gastvrouw Zus, nog een half
zuster had, maar had haar nog nooit gezien.
Terwijl onze gastvrouw Zus rustig bleef
doorlezen, vroeg ik: „Zus, deze jouw zus
ter?" Zonder te kijken zei ze: „Ach nee,
stiefnja". Mevr. M. ZUIDBERG
24