Herinneringen uit mijn Indische jaren Illusie door A. Th. Brandenburg-de Rooy „Ik ga naar Indië", kondigde jaren geleden, toen nog mijn verloofde aan, op een gezel lige feestavond, gegeven door de „Stoom vaart Maatschappij Nederland". Wij zaten midden in een gezellig leuk stuk te luiste ren. „Ik ga naar Indië!" Dat wordt je zó maar zonder meer gezegd! Het moment was goed door hem gekozen, want mijn vriend wist dat ik mijn emotie's op zo'n avond te midden van al die lachende mensen niet kon tonen. „Je gaat..." begon ik met moeite te spreken. Ten eerste doordat ik vanwege het toneelstuk juist in een lach schoot, en dus niet zo vlug mijn gezicht in een ernstige plooi terug kon brengen. Ten tweede, dat „ik ga naar Indië", betekende, dat wij elkaar voorlopig niet meer zouden zien. Doch op de achtergrond in mijn verdrietig hoofd, kwamen bergen, sawahs, kamponghuisjes, desa's en de Inlanders reeds te voorschijn. En het werd een waar schilderstuk in mijn gekrulde hoofd. Indië zou werkelijkheid voor mij worden. En niet alleen een schilderstuk, waarvan men denkt, had ik niet beter een ander kunnen nemen, neen, de tropen, het mooie land waar je mocht leven! Het land met z'n vele geluiden, tokeh's, tjitjaks, de koddok, Indische krekels 's avonds in het gras! Japanners en Chinezen die daar even eens woonden. Het land waar mijn oom zo veel over schreef! En leerden wij niet op school over Indië met zijn schoonheden en gewoonten? De gamelan waar ik zo veel van hield! Deze muziek had ik wel eens in een Indisch Instituut mogen beluisteren. Daar kon je wel uren bij zitten. En dit alles mocht ik zien en horen. O, wat een rijk dom, geweldig! Toen ik zo ver met mijn gepeins was gekomen, en het verdriet over 't naderend afscheid had weggeslikt, zei ik: „Wat zeg je, ga je naar Indië? Vertel vlug?" En mijn verloofde fluisterde dat hij bij een Scheep vaart maatschappij had gesolliciteerd, welke later met de Maatschappij Nederland één zou worden. En dat hij voor Indië was aan genomen. Hij vertelde van alles, en ik luis- (Vervolg van pag. 8) Ingrid wil met haar Indische versie van de rijmprent op de geboortegrond helemaal geen bijzondere aanspraken laten gelden op literaire verdienste, of zelfs maar bij bijzondere waarden van rythme en rijm. Die doen er allemaal tenslotte zo weinig toe. Wat zij voelde toen ze schreef en voor droeg, was even zuiver als wat Hoornik voelde en schreef bij zijn Hollandse rijm prent. En het is dit gevoelen van zuiver heid, dat ons deze plaats doet inruimen in Tong-Tong met een applausje erbij, want alleen zuiverheid van gevoelen is creatief en kunstverwekkend. Zeker is dat alle „vol komen verEuropeeste" Indischgasten sa men niet één gedicht op Holland maken kunnen, noch een Indische versie erop. Maar wie eerlijk zeggen kan: daar kom ik vandaan en daar ligt mijn hart, die schrijft dit. Ziet U, dat zo'n schoonheidsconcours heus nog wat anders is dan wat men er in Europa vaak van denkt? terde naar hem met volle aandacht. En ik hoorde mooie klanken, muziek! In de pauze zijn wij toen maar heengegaan. We waren beiden te veel van het land van bergen en sawahs vervuld. Er was geen plaats meer voor een toneelstuk. Een maand later stond ik op de Javakade in Amsterdam te wuiven naar de boot, welke langzaam achteruit voer. Héél langzaam. En hij nam mijn verloofde mee. Ik bleef staan, totdat ik de tengere mannenfiguur aan de railing niet meer kon onderscheiden van de vele, vele passagiers aan boord. Toen liet ik mijn tranen de vrije loop. Nu behoefde ik mijn verdriet niet meer te verbergen. Waarom ook?! Niemand lette op dat trieste jonge kind op de kade tussen al die weg brengers. Het was een jaar later, en er waren vele brieven geschreven. Elke dag een brief. Zowel door mijn verloofde, als door mij. Waar ik het nieuws (nauwelijks van de Vormschool, en op kantoor, zodat ik niet veel beleefde) vandaan haalde, wist ik niet. Men zou zeggen, „vanuit de piano", want ik maande elke dag mijn zuster aan, „om alsjeblieft haar toonladders te gaan stude ren, dan kon ik het beste schrijven. In een ogenblik had ik dan een brief vol. Dit heb ik nog altijd. Als de radio Beethoven, Bach, Chopin speelt, kan ik het beste schilderen of één of ander schrijven. De dagen en maanden vlogen voorbij. En op een mooie zonnige winterse dag eind de cember, stond ik als „handschoentje" aan boord van de „Johan de Witt", omringd door familieleden afscheid te nemen. En dat was zwaar. Het lied „Partir c'est mourir un peu" is niet voor niets gecomponeerd?! Doch zoals die bewuste avond in de feest zaal, kon ik ook nu weer bij eigen vertrek, mijn emotie's bedwingen. Voor de achter blijvers is zo'n heengaan véél erger. Ik ging naar Indië, naar mijn man en een prachtig land! Maar het viel toch niet mee. U moet denken lieve mensen, een jong kind, ietsepietsie verwend, in Holland gebo ren en dan naar een land dat men niet kent, is eerst toch wel even vreemd. De Johan de Witt had al reeds drie keer het sein van vertrek geblazen. De mensen liepen langzaam van boord. Ook mijn fami lie. De bruggen werden van het schip ver wijderd. Als laatste, liep een employé van de Maatschappij Nederland de statietrap af. Hij wuifde naar boven. „„Goeie reis kapi tein, goeie reis!" Terwijl de trap werd inge haald, klonk het „Wilhelmus van Nassaue", ons mooie Volkslied, over de kade. De passagiers, wel wat bleek, stonden dood stil. Beneden op de kade was het nu in eens minder vrolijk, hoeden werden afge zet. Doch toen de laatste tonen van het volkslied wegstierven, brak een luid gejuich daar beneden los. Men gooide met serpen tines naar de mensen aan de railing. Heen en weer geschreeuw naar elkander van: „Goeie reis lui, behouden aankomst, tele grafeer je Loetje? Vooral veel schrijven, Eva?" enz. enz. Ik kon geen enkel woord meer uitbrengen naar de kade. Wij hadden elkaar alles gezegd wat er te zeggen viel, en dit was goed. Mijn familie kon toch blij zijn! Ik ging immers naar mijn man, en een prachtig land zou m'n toekomstig Vaderland worden?! Er viel niets meer te wensen. Ik keek naar beneden en zag dat het schip los van de kade lag. Langzaam, heel lang zaam, voeren wij achteruit. Nog één keer werd het laatste sein geblazen. De kapitein op de brug gaf zijn commando's. De loods ging als laatste van boord. Zes uur vertrokken wij uit IJmuiden, de volle zee tegemoet. En ik staarde die avond na het diner, aan de railing, de diepe, héél diepe duisternis in. En zag Holland nog maar in de verte. Vele, vele lichtjes. Beneden klotsten de golven tegen het schip. Ik stond alleen. „Partir, c'est mourir un peu." De meeste passagiers waren of in de hut of in één van de salons. Plotseling klonk uit de muzieksalon een strijkje, piano viool, violoncello, dat in dienst van de maatschappij was. Ik verliet nu haastig het dek, om te gaan luisteren. En toen ik de deur van de salon opende, sloot ik kou, storm en duisternis buiten, om in een be haaglijke warmte te komen. Een nieuw leven was voor mijn aangebroken. De heer lijke zeereis, het aandoen van de havens, 't laden en lossen, de feestelijkheden aan boord laat ik liever aan „njo Entji" (Java, droom en herinnering) over. Ik weet zeker, dat Njo Entji dit veel mooier kan beschrij ven. (Wordt vervolgd) California-High Dessert. Het is de hele dag 100° geweest. Nu om vijf uur begint de wind koeler te worden. Tijd voor thee in de tuin. Ik sleep mijn rotan stoel aan, zet het theeblaadje op een tafel tje en geniet van het buiten zijn. Ruisende tjemara's en blauwe bergen in de verte het zou best in Bandoeng kunnen zijn. Ja hoor een luid geschreeuw in onze embong een kleine katjong met een af zakkend broekje onder zijn puilende blote buik, loopt weg met een vlieger en een rol touw. Grote bruine broer ook sumier gekleed rent hem na. Dan volgen twee tieners, in smalle rokjes met loshangende jakjes slenter slenter deze knappe Ara bische gezichtjes. De 3 kinderen van de negerfamilie naast ons worden ook actief, ze gaan rolschaat sen op 't gecementeerde trottoir. Gezellig al die anaks voor de deur. De schemer valt tijd voor televisie. Ik blijf nog wat dromen, al die kinderstemmen zijn het de mijne? Ben ik weer thuis in Bandoeng? Hoor ik ze lachen en praten? „Mam, kom je binnen, je vat kou", roept mijn dochter. Met een zucht ben ik weer in de werkelijkheid terug. De embong is een avenue de kinderen zijn van de Mexi caanse en Honolulu-people verderop. Maar de bergen staan er, en de tjemara's ruisen dezelfde oude psalm. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, van waar mijn Hulpe komen zal. MAMMA

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 9