VERHALEN VAN HET INDISCHE LAND
ONZE HOBBIES
EN EEN VERZOEK
Een veelvuldig voorkomende en dus te berechten overtreding was het slachten van
sapies zonder vergunning van de mantri-hewan. Deze overtreding werd, al dan niet in
recidive, steeds met de hoogste boete, zijnde tl. 25,gestraft. Het was n.l. zó. Het bestuur
was er in het algemeen volksbelang op uit de veestapel te vergroten; dus moest het slach
ten van jong, vrouwelijk vee, zoveel mogelijk worden voorkomen en de enige manier daar
toe was het opleggen van de zwaarste boete.
De boemi-poetera wist maar al te goed, dat
het vlees van een jonge vrouwelijke sapie,
op de pasar meer opbracht dan dat van
een oude, taaie koe. En wat kon het onbe
zorgde inheemse volk nu het algemeen
belang schelen; een extra centje voor een
knal van een selamatan was toch veel voor
namer; gelukkig dat het bestuur der „on
derdrukkers" daar anders over dacht.
Bovendien wist men eveneens, dat de man
tri-hewan een slachtvergunning voor jong
vrouwelijk vee, zou weigeren af te geven.
Dat was een printah, terlaloe keras: wee
de mantri die dit niet indachtig zou zijn.
Maar anderzijds: zo'n mantri woonde niet
naast de deur; men zou uren nodig hebben
hem te bereiken met de kans hem toch niet
thuis te treffen, vanwege zijn zwerftochten,
om de toestand der veestapel te inspecte
ren. Heren slachtersbazen rekenden dan
maar op de toegeeflijkheid der verschil
lende Loerah's maar meestal kwamen ze
ook daar van een kouwe kermis thuis. Men
waagde dus de „gok" met vrijwel een zekere
kans op een „niet". En zodoende moesten
slacht-overtredingen als het ware aan de
lopende band door het Landgerecht worden
berecht. Lukte de gok, dan had men een
flinke massel; lukte het niet, wel dan bleef
er toch nog altijd een klein masseltje over.
En zo geschiedde het op een keer, dat circa
10 opgemaakte processen verbaal ter zake,
moesten worden berecht. Het ging dan als
volgt:
1. Mohamed Ali werd opgeroepen en ver
scheen prompt. De Fiscaal vroeg ambts
halve naam en woonplaats en beroep. De
vragen werden prompt beantwoord.
Volgende vraag: Je weet tocht dat je ver
gunning moet vragen alvorens je een sapie
mag slachten.
Antwoord: Ja, dat weet ik.
Volgende vraag: Als je dat dan weet, waar
om heb je dan die vergunning niet aange
vraagd.
Antwoord: Daartoe ben ik niet in de gele
genheid geweest.
Vraag: Waarom was je niet in die gelegen
heid? En dan kwam strijk en zet het volgen
de verhaal. Ik kwam met mijn sapie van de
sawah; ik bond haar vast aan een paal om
zelf wat te gaan eten. Plotseling zag ik het
beest over al zijn ledematen trillen en kort
daarna viel het dood neer; om het vlees
toch nog te kunnen verkopen heb ik het
toen geslacht. Als ik lang had gewacht zou
dit niet hebben gekund en zou ik roegi
besar hebben gehad. Waarop „het gerecht"
dan antwoordde: Van die smoes geloven
wij niets; je wordt gestraft met fl. 25,
boete; wil je gratie aanvragen. Zo neen,
dan moet je binnen 14 dagen dagen de
boete hebben betaald. Maar die 14 dagen
waren niet nodig, want de fl. 25,werd al
aanstonds uit de gordel opgediept. Waarna
deze boosdoener naar de administratie
werd verwezen; de „gok" was mislukt. En
zo ging het vele malen; steeds hetzelfde
excuus; het werd min of meer vervelend.
Totdat werd voorgeroepen:
Wongsodiredjo. Ook hij nam met ge
kruiste benen plaats op het matje, de van
Heutz' stoel negérend. Feitelijk werd aan
hem niets gevraagd, doch werd hem toege
voegd: ben je ook met je sapie van de
sawah gekomen en kreeg dat beest óók de
bibberatie, waarna het zo maar dood viel??
En toen kwam het volgende antwoord:
Neen, heren, zo is het niet gegaan. Wel
kwam ik met mijn sapie van de sawah, maar
ik maakte haar aan een klapperboom vast.
En juist toen ik mijn huis wilde binnentre
den, viel er een rijpe, grote klapper uit die
boom, juist op de neus van mijn sapie; en
lag het beest dood ter aarde. Het is toch
niet mijn schuld dat die klapper op die
sapie-neus terecht kwam. Wilde het vlees
nog enige verkoopwaarde behouden, moest
ik wel tot de slacht overgaan.
Hoewel het excuus niet zonder humor werd
voorgedragen en pienter was bedacht, was
het Gerecht toch niet te vermurwen, 25,
boete of 14 dagen in de petoet. Doch ook
Eigenlijk kijk je altijd weer even op als je
over en nieuwe hobby leest of hoort. En
dan zie je voor welke uiteenlopende gebie
den belangstelling bestaat.
Zo heb ik b.v. een kennis die uit oude Tong-
Tong's de kleine plaatjes vignetjes -
van Rogier Boon knipt om hier kruissteek
patroontjes van te maken die ze dan in
geweldige lappen verwerkt. Geweldig niet
van omvang maar van constructie.
En nu ontvangen we een brief van de heer
Craandijk die weer belangstelling heeft voor
heel iets anders. We laten hier een stuk uit
deze brief volgen:
...een verzoek aan de lezers of zij nog wat
fotomateriaal en dergelijke met betrekking tot
de ,,]an Pietersz. Coen" te missen hebben.
Speciaal zoek ik het nummer van het tijdschrift
Nederlands Indiëoud en nieuw"het janu-
ari-nummer van 1916 (jaargang 1, no. 1) met
een speciaal artikel over deze boot.
Sedert enige jaren verzamel ik allerlei docu
mentatie materiaal van mailboten, die vroeger
naar lndië voeren. Het betreft hier illustraties
uit tijdschriften alsmede foto's, boeken, hut-
plannen, enz. In het bijzonder ben ik geïnte
resseerd in de oude ,,Jan Pietersz. Coen" van
de S.Al. NederlandAan deze mooie boot be
waar ik zeer vele en zeer dierbare herinne
ringen, die reeds dateren van mijn jongste
kinderjaren
Er is zeer veel gepubliceerd over deze boot.
Ook zijn door passagiers veel foto's genomen
en allerhande zaken beu'aard. Maar van dit
alles bezit ik naar-, verhouding nog slechts een
beetje.
Tot zover deze brief.
Mocht U dan ook iets hebben, waar U zelf
geen prijs meer op stelt, maar waar de heer
Craandijk erg gelukkig mee zal zijn stuurt
U het hem dan. Het adres luidt:
De heer M. C. Craandijk,
Hogeweg 40,
Amsterdam.
Eventuele portokosten betaalt de heer
Craandijk U natuurlijk terug.
En als U bij het zien van die oude foto's
en/of documentatie-materiaal weer leuke
voorvallen te binnen schieten die U aan
boord geeft niet welk schip hebt
beleefd, toe, schrijf die dan voor ons op.
Wij zullen uw stukje dankbaar aanvaarden.
IKS
hier werd de boete al aanstonds op tafel
gelegd.
Tegen de petoet zag men intussen wel op.
Het, zij het ook tijdelijk, ambt van ketting-
beer was niet bepaald aanlokkelijk, al kreeg
men ook vrij onderdak en vrije voeding.
Het duwen van de vuilniskar was zwaar
werk en stond bij niemand in hoog aanzien.
A. J. v. d. B.
16