Ir. A. STOOP
J. K. W. ARNTZENIUS
De „Dordtsche Petroleum-Maatschappij" was oorspronkelijk een „one man's business",
evenals de „Koninklijke" dat was, in Noord-Sumatra. Hier was de oprichter en leider,
Ir. Stoop, een geheel ander soort man, dan de pionier der olie-industrie in Noord-Sumatra,
Zijlker. Ir. A. Stoop was mijningenieur van beroep, en hij bleef in zijn vak, toen hij de
Gouvernementsdienst verliet om voor eigen risico te beginnen. Maar ook hier had het voor
beeld van Zijlker er de stoot toe gegeven.
Zelf op Java bij het grondpeilwezen gedu
rende 6 jaren werkzaam geweest, had Ir.
Stoop de grote lacune waargenomen, die in
deze dienst bleek te bestaan, toen deze
geroepen werd Zijlker te assisteren bij de
opsporingen naar petroleum, in Langkat.
Niemand was, zelfs maar oppervlakkig, op
de hoogte van de vele vraagstukken, die
hierbij naar voren kwamen. Toen Stoop
dan ook, in april 1886, met een verlof van
negen maanden buiten bezwaar van het
land, naar Europa vertrok, achtte hij het
aangewezen van dit verlof gebruik te maken
om zich op de hoogte te stellen van de
toenmalige stand der petroleum-industrie
in Amerika. Voor zijn vertrek had hij deze
zaak met de chef van het Mijnwezen,
Renaud, besproken en deze had een gun
stig advies naar Holland gezonden. Toen
Stoop dan ook zijn verzoek in Den Haag
voorbracht bij de toenmalige Minister van
Koloniën, Sprenger van Eyk, viel het hem
niet moeilijk van de Minister een opdracht
te verkrijgen tot een studiereis van ruim
drie maanden naar de petroleum districten
van de V.S. op 's lands kosten en op de
uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij van zijn
bevindingen een uitvoerig verslag aan de
Minister zou indienen.
Stoop bleef van augustus tot november in
Amerika. Na zijn terugkomst in Batavia
stelde hij het naderhand in het jaarboek
van het Mijnwezen verschenen rapport op.
Dit rapport voortreffelijk zowel om de
uitvoerigheid als om de volledigheid is
de technische grondslag van de petroleum-
nijverheid in onze gewezen Koloniën. Men
heeft het wel eens de „bijbel der Olieboe-
ren" genoemd, en August Kesseler, die er
zijn wijsheid vrijwel uitsluitend uit putte,
sliep, naar hij in een zijner brieven schertst,
er mede onder zijn hoofdkussen.
Stoop kwam uit de V.S. terug met een
groot enthousiasme voor de door hem be
studeerde industrie en stelde de Minister
en later de Landvoogd op grond van zijn
ervaring voor een lands-petroleumbedrijf op
Java te stichten. Doch de tendenz van die
tijd ging niet naar uitbreiding van het
staatsbedrijf, en zeker niet op het zo ris
kante gebied van de mijnbouw. De borin
gen o.a. door de heer Reerink, tussen 1870
en 1880 in het Cheribonse ondernomen,
waren volmaakt mislukt. Het voorstel werd
daarom afgewezen, maar men verklaarde
zich wel bereid hem, voor zover de wette
lijke bepalingen het zouden toelaten
daarbij te ondersteunen om op Java een
petroleum-industrie op te bouwen, wat de
regering graag zou zien. Hierdoor was het
mogelijk hem een driejarig verlof toe te
kennen buiten bezwaar van het land. Ove
rigens zij nog opgemerkt, dat feitelijk nie
mand aan succes geloofde Men verwees
o.a. naar de mening van Junghuhn, die kort
voor zijn dood, een uitvoerig rapport had
opgesteld t.b.v. de Regering, waarbij hij op
geologische gronden het voorkomen van
exploitabele hoeveelheden petroleum op
Java afwees. Toen Stoop dan ook de Ned.
Ir. A. Stoop
Handelmij. te Amsterdam om financiële
steun vroeg, werd hen bij monde van de
President geantwoord, dat in hun archief de
bewijzen aanwezig waren, dat er op Java
geen petroleum voorkwam in exploitabele
hoeveelheden.
Stoop begon dan ook zijn in 1887 begonnen
„Dordtsche Maatschappij tot Opsporen en
Exploiteren van Petroleumbronnen op Java"
met een zeer bescheiden kapitaal van
150.000. De eerste vergunning was „Dia-
ba Koeta" in Soerabaja, dekkende het dis
trict van die naam, groot ca. 22.000 bouw
Toen deze in 1889, na verkregen succes, in
een concessie werd omgezet, en de be
hoefte aan ruimere geldmiddelen zich deed
voelen, werd het kapitaal vergroot tot
350.000 en tevens de naam veranderd in
„Dordtsche Petroleum Maatschappij".
De eerste jaren was de maatschappii ge
heel een familiezaak. Eerst na het door
slaande succes werden de aandelen inge
bracht in de 1897 opgerichte „Dordtsche
Petroleum-industrie Maatschappij", wier
aandelen publiek werden uitgegeven.
Zeer behoorlijk waren de dividenden, of
schoon niet zo hoog als die van de Konink
lijke.
De grondlegger der nijverheid op Java heeft
minstens evenveel ondernemingsgeest en
energie tentoongespreid als de manren, die
de Koninklijke tot bloei brachten. De Ko
ninklijke was noodgedwongen, van de aan
vang af vrijwel uitsluitend een export-maat
schappij. De Dordtsche daarentegen, wier
onderneming midden in een der dichtst
bevolkte distrikten van Java lag, kon zich
de weelde veroorloven voornamelijk te wer
ken voor de Javase markt. De olie op zeer
geringe diepte op Oost-Java gevonden,
maakte de kostprijs der olie zeer miniem.
Vele lezers van ons blad zullen hebben ver
nomen, dat op 60-jarige leeftijd de heer
J(an) W(illem) K(arel) Arntzenius te Huizen,
in het „moederland", is overleden. En tallo
zen zullen hun herinnering hebben laten ver
wijlen naar een man, met wie zijn wel eens
kortstondig of langduriger contact hebben
gehad. Immers, ouderen zullen zich hem
herinneren omstreeks de jaren 1925, toen
Arntzenius als asp. adj. administrateur in
dienst trad van de Mij. Nederland, later met
de ,,J. P. Coen" in 1936 naar het toenmalige
Ned. Oost-lndië werd uitgezonden en in
1937 werkzaam was op de afdeling passage,
te Batavia.
Hoewel in hart en nieren een totok, werd
Arntzenius bevangen door de echt-lndische
sfeer zodat hij in de loop der jaren zijn beste
krachten wijdde voor zijn maatschappij in
Semarang en in Soerabaja.
Och, dat weten wij, lezers van 'ons blad,
allen.
Na alle ellende vond men Arntzenius toch
weer terug, in 1946 in Batavia, om kort daar
na per Skymaster enkele maanden op zijn
verhaal te komen in het moederland. Maar
het land, dat zijn hart had gewonnen, deed
hem in 1947 terugkeren naar Soerabaja, als
chef passage. In 1954 vond men hem weer
in Djakarta en even later wederom in
Soerabaja, om twee jaren later zijn penaten
op te slaan in Medan, als p.p. passage ter
Sumatra's Oostkust.
Op 2 februari 1958 keerde Arntzenius met
de „Oranje", het nu pas verkochte vlagge-
schip van de Mij. Nederland, voor goed
naar het moederland terug, waar na een
lang, vruchtbaar dienstverband in het voor
malige Ned. Oost-lndië en het huidige Indo
nesië, het ogenblik van pensionering was
aangebroken.
De directie van de Mij. Nederland verklaar
de ons onomwonden, dat nu wijlen Arntze
nius geliefd was bij blank en bruin en een
toonbeeld was van nauwgezette plichtsbe
trachting.
Wij zullen hem met eerbied èn genoegen
blijven herdenken. Hij ruste in vrede, na
een welbesteed leven. JACQ. VREKE
Eerst toen de Dordtsche trachtte uit te brei
den buiten Java ontbrandde er een strijd
waarbij de Dordtsche minder geluk had. Zij
bleef dus een locale maatschappij, die niet
de beschikking had over de faciliteiten tot
opslag en vervoer van haar olie.
Toen nu de Koninklijke dreigde haar Moe-
ara-olie te gebruiken voor de uitbreiding
van haar oliebelangen op Java, werd aldus
de weg gsëffend tot de toetreding van de
voorgestelde combinatie en concentratie
met de Koninklijke. Dit arrangement be
deelde een middenweg tussen de volstrekt
vrije concurrentie en een eigenlijk mono
polie te scheppen, en aan de concurrentie
der Amerikaanse olie haar eenmaal verwor
ven plaats te laten.
Zo blijkt ook hier weer. dat het inzicht, het
doorzicht en de voortvarendheid van dik
wijls één man de bloei van een werkelijk
grote nationale onderneming weet te ver
zekeren en te bestendigen. 1. C. H.