Brieven van Tijd en Ruimte
was brought up in a double world"
Aldus begint een abonnee van Tong-Tong
zijn brief, die een soort positiebepaling is
van zijn geest. Want 't is deze positiebepa
ling die toch maar weer opnieuw een oude
koers opzoekt in een nieuwe wereld. Maar
laat ons eerst de brief eens uitlezen:
My parents and the school and the church
were always pointing, to the Dutch background
yet at the same time I teas standing with both
feet on the alang-alang, looking at my neigh
bour's „jamboe-boom" and smelling the „kat
jang goreitg" from the streets. My world in
actual existattce was the Tjiliwoeng behind
the CBZ-hospital, Pasar Ikan and Menteng
Poeloe (in Batavia). By the time I was get
ting ready to assume responsibility for my
own life, the future for me in Indonesia was
shattered. My three years in Holland (1946-
1949) were a disappointment. I did not belong
there, so 1 made up my mind to start anew in
the United States. Every time however when
something happens or when 1 have time to
think and compare, my thoughts always go
back to my youth and the years as „katjong'
and pienter boesoek" as the teacher always
told me. They have been wonderful years and
a blessed experience. I will always cherish my
background and carry it with me. Here, in my
work with the Indians 1 see a lot of simila
rities. The Spanish explorers back in the
sixteenth century left a lot of imprints and
changes in the way of life here that are
comparable with the Portuguese influences in
the Far East. I do need more time however
to gather my thoughts, catalogue it and put it
on paper. Please be patient with me but 1
will come through.
De brief is afkomstig van E. van Voorthui-
zen, of „Van" zoals Amerikanen hem noe
men. Hij is al zo lang in Amerika, dat hij
het Nederlands niet meer voldoende be
heerst om vlotte brieven te schrijven (hij
leeft praktisch geheel met Amerikanen zodat
onderhoud van zijn oorspronkelijke taal er
niet meer bij kan zijn). Hij is ook al lang
Amerikaans „Citizen" en kan als „geheel
geassimileerd" beschouwd worden. Maar
ergens in Van's geest gaat een brokje
dierbare Indonesische geboortegrond altijd
mee; misschien heel klein, maar toch ook
bijzonder sterk en levenskrachtig. Het is
zelfs zijn kompas (ook maar een klein stukje
van een hele boot, maar definitief toch
richtingbepalend voor de boot!) in zijn nieu
we leven. Want ook nu zoekt hij de „nati
ves" op en bestudeert de oude Spaanse
cultuur-invloeden.
Zulke mensen zijn erg schaars in de we
reld. Verreweg de meeste mensen (ik schat
wel 90 van de 100) leven eigenlijk volgens
de „wet": Ubi bene, ibi patria: waar ik het
goed heb, daar is mijn vaderland. Dit hoeft
niet per sé een slechte eigenschap te zijn.
Zeker is ook bij dezen het grootste deel
materialist en leeft alleen met een lekker
bakje koffie, een goed salaris en sociale
zekerheden (en voor de rest kan het vader
land ophoepelen!), maar toch leven ook in
deze categorie mensen, die in het nieuwe
vaderland zorgen voor progressie en voor
nieuwe beschavingselementen. Bij dezen
ook zal men geen kritiek op het oude vader
land of een bot verlangen om te vergeten
vinden.
Maar wie historie studeert of in de maat
schappij om zich heen kijkt naar de werke
lijk verdienstelijken in de wereld, die zal
merken dat het beste deel van de mensheid
wordt gevormd door: 1. zij die hun oude
vaderland nooit vergeten, 2. zij die bewust
hun nieuwe vaderland liefhebben.
„Van" behoort tot de eersten. En ik moet
tot mijn verbazing (en zeker ook tot mijn
spijt) vaststellen dat dit soort Totoks vaak
veel meer Indisch is dan „echte" Indo's.
De gemiddelde Indo leeft t.a.v. zijn geboor
teland in een soort „blissful forgetfulness":
zalige vergetelheid: historie, ethnische en
culturele waarden, objectieve feitenkennis,
begrip van geestelijke achtergronden laten
hem onverschillig. Hij zorgt ervoor dat hij
zijn rijsttafel heeft en verder genoeg geld
om de vele vreugden van het nieuwe vader
land te savoureren. Van de noodzaak om
eigenlijk mee te moeten bouwen aan zijn
nieuwe vaderland, heeft hij geen notie. De
samenhang tussen heden en verleden ont
gaat hem helemaal.
Ik ken maar heel weinig uitzonderingen
hierop. Een prachtig voorbeeld van een
Indisch meisje dat zich klaar en trots bewust
is van haar verleden en dus ook van haar
„ik" in het heden is Corra-Corra. Maar
verhoudingsgewijs zitten de meeste serieu
ze studenten van het Tropisch Verleden van
Nederland onder de Totoks.
Onder de jongeren ken ik er maar één, die
serieus en koppig zijn Indisch verleden
bestudeert en dat is Wim Wanrooy, die het
evenmin als van Voorthuizen in Nederland
kon bolwerken en nu in Amerika zit, hier
zeker „beter naar zijn natuur leeft" (met
meer zon en minder Europese vooroorde
len), maar ook hier zijn Indisch verleden
blijft doorvorsen.
Ik hoop niet dat sommige lezers zich door
deze woorden gekrenkt zullen voelen. Het
is niet de bedoeling om tekorten aan te
wijzen in personen en ik heb dikke vrien
den, mensen van grote gaven van geest en
hart, die ook geen flauwste notie hebben
van historie. Alleen het totale maatschappe
lijke verschijnsel heeft mijn aandacht. Hoe
komt het dat in deze gemeenschap wel
historisch besef leeft en in de andere niet?
Wie terugdenkt aan Indië en dan vooral
de Batavianen aan het Museum, die zal toch
moeten toegeven dat het aantal Europese
bezoekers van dat toch bijzonder rijke
museum bedroevend klein was. Evenzo het
aantal leden van het Bataviaas genoot
schap. Op vrije dagen zat men aan de zee
of in de goenoeng of in de een of andere
Soos. Aan het Museum décht men gewoon
weg niet. Daarentegen was b.v. de belang
stelling van Indonesische zijde ontzaglijk.
Van heinde en verre kwam men op vrije
dagen naar het museum (de „Roemah
Gadja"). Toen ik een korte tijd als onder
wijzer verbonden was aan een H.I.S. kreeg
ik'(tot mijn ontsteltenis) mijn lesje van het
museum van mijn leerlingen en moest ik
een paar dagen ijverig zelf op stap gaan
om een beetje met mijn moerids mee te
kunnen praten.
Overigens was ook Paatje Gouvernement
even weinig in het Museum (en in het alge
meen oudheidkundig onderzoek) geïnteres
seerd als het grote Europese publiek, want
er werd maar bedroevend weinig geld be
schikbaar gesteld voor archeologische
onderzoekingen. Nota bene in een land dat
letterlijk een massagraf is van de briljantse
culturen, die de geschiedenis van het Oos
ten kent. En waarvan door wereldreizigers
in vroeger eeuwen (o.a. Tijeng Ho, Marco
Polo, Odorico de Pordenone met grote lof
gewaagd werd. Het land waar de Solo
mens en de Java-mens gevonden zijn. De
cultuurresten van Sumatraanse Rijken als
Sriwidjaja en Malajoe liggen nog steeds
praktisch onontdekt.
De doorsnee burger in Batavia wist van de
Indische geschiedenis eigenlijk alleen maar
iets van Coen en van het heilige „knon"
(en van het laatste ook alleen dat je erop
moest zitten of zo). Mensen als van Orsoy
de Flines in Batavia en als von Faber in
Soerabaja waren uiterst zeldzaam. Voor het
kleine aantal mensen dat in deze onver
schillige maatschappij toch nog historische
belangstelling opbracht en o.m. Indische
landhuizen beschermde, oude manuscripten
en boeken verzamelde en navorsingen deed
naar de plaats van Coen's graf, heb ik
werkelijk het grootste respect. Zelfs vluch
tige kennismakingen in Indië met zulke
mensen als Van der Hoop, Voorhoeve,
Poerbatjaraka, vergeet ik nooit.
Maar de gemeenschap als geheel faalde. En
faalt nog steeds. Dat b.v. Indische gemeen
schappen als van Den Haag en in het Gooi,
vele duizenden zielen sterk en tezamen
zeker beschikkend over voldoende geld en
voldoende intelligentie, niet verlangen klei
ne collecties Indisch verleden bijeen te
brengen, is werkelijk verbazingwekkend,
waar zoals gezegd zoveel kleinere Hollandse
gemeenten van preservering van oudheden
gewoonweg een gewetenszaak maken. Ook
is de belangstelling van de Indische ge
meenschap voor jp.v. het Instituut voor de
Tropen klein. De houding hier meen ik het
best kunnen weergeven door het korte ge
sprek dat ik met een Indische Amsterdam
mer had over zijn „saaie" stad: „Waarom
ga je niet naar het Instituut voor de Tro
pen?" „Al hesien." Kort, krachtig en finaal.
Zeker is dat ook te danken aan ons slechte
geschiedenisonderwijs in Indië, waar je al
leen op de Lagere School een dun boekje
met vage feitenkennis doornam, maar op
de Mulo en HBS niets meer. De gemiddelde
Indischman weet zich van Indische geschie
denis alleen nog maar vaag een plaatje van
Dipo Negro te herinneren, een sensationeel
verhaal van Coen voor Djakarta, Pieter
Both de eerste GG, en toean besar goen-
toer Daendels. En hoeveel prachtige stof
voor het voortgezet onderwijs zit er niet in
verhalen van Hang Toeah, de negen Wali's,
Ken Angrok! Van Maetsuyker, Valentijn,
Raffles! In plaats daarvan leerden we ter
wille van de heilige concordantie eindeloos
jaartalletjes inpompen van verre geschiede
nissen van verre volken, die voor het Oos-
(Lees verder pag. 20)
8