de „MINSTREEL VAN DE MESTHOOP" herdacht
Jij met je vierkante mond
door Jacq. Vréke
De lezers van ons blad hebben enige tijd
terug ongetwijfeld via de radio Louis Da
vids, de vertolker van het levenslied, horen
herdenken, omdat hij 25 jaar geleden dit
aardse tranendal verliet. En velen zullen
zich toen zijn liedje hebben herinnerd
één van de weinige van die aard overigens,
die aan zijn lippen ontsnapten waarin hij
een uitstapje naar de Oost vertolkt. Dat
liedje verhaalt het wedervaren van een
O.W.'er (uit de eerste wereldoorlog), die
een fantastisch idee krijgt.
Hij had een half miljoen
en gaf hem van katoen.
Een badplaats was te burgerlijk,
was niks voor haute volée.
Wat zijn dat nou voor grappen
zo door het zand te stappen.
Hij hield van grote happen
en zou 't hem beter lappen.
En sprak tot vrouw en kroost:
We gaan met het stelletje naar de Oost.
Op de zee, op de zee,
daar maak je honderdduizend
akkevietjes mee" (enz.).
Hoe dit uitstapje naar de Oost tenslotte is
verlopen ben ik helaas vergeten. Maar toch
leidt deze herinnering tot iets treffends uit
later jaren, toen Louis Davids optrad in het
stuk „De Jantjes", waaruit het bekende
liedje, zowel in Indië als in Holland, buiten
gewoon populair werd:
„Nou, tabeh dan,
ik groet je, m'n lief Amsterdam.
De kapitein staat al op de brug.
Aanstonds gaat de boot.
Geef me nog een poot...
Nou, tabeh dan,
ik kom over zes jaar terug...!"
Dit overpeinzend realiseerde ik me, dat ons
Indië toch door alle eeuwen heen de be
langstelling heeft genoten van straatzan
gers, dichter-zangers, cabaretiers en confe
renciers, om in dit verband ook nog even
de naam van Pisuisse te noemen en Wim
Kan en Corry Vonk uit een vrij recente,
historische overgangsperiode niet te verge
ten. Maar toch wil ik aan een voorganger
enige aandacht wijden, die bijna 100 jaar
geleden en wel in 1867 geboren werd
en nu vijftig jaar geleden dus in 1914
is overleden. Ik bedoel Eduard Jacobs, die
door Alex de Haas in zijn bijzonder interes
sant boek „De minstreel van de mesthoop"
de pionier van het Nederlandse cabaret
wordt genoemd.
Men dient zich echter te realiseren, dat ook
in zijn tijd vóór en na de eeuwwisseling
allerminst hoftaal, doch wel verstaanbare
taai in de oorden des vermaaks werd ge
bezigd. Aan die toen heersende adat ont
kwam Eduard Jacobs allerminst, hoewel hij
desondanks uiterst gevoelig zijn in
drukken van het rauwe leven kon vertolken.
En zijn gevoeligheid heeft me zeer diep
getroffen, na herlezing van één van zijn
Eduard Jacobs
liedjes, gemaakt na een toernee door het
toenmalige Ned. Oost-lndië. Waarbij ik
jongere lezers verzoek zich er wel reken
schap van te geven, in welk tijdsgewricht
en in welke sfeer dat liedje ontstond. Ik put
het uit zijn bundel „Lombok en Trassi",
getiteld: „De concubine". Het luidt:
ln 't moederland had hij 't verbruid.
En zijn familie, net en rijk,
Negeerde hem... een kort besluit...
Hij teekende te Harderwijk.
Hij toog naar 't verre Zonnenland,
Streed voor de vaderlandsche vlag.
Elkeen vond hem een flinke vent,
Totdat hij eindlijk Mina zag...
Refrein:
Zij was z'n engel in deze oorden
Zijn dierbaarste kleinood.
Zij slofte mede
Op al z'n schreden
En was tevreden
Dacht hij aan 't verre Moederland,
Dan welde in z'n oog een traan.
Doch nimmer kwam 't in zijn verstand
Weer naar Europa terug te gaan.
Na vijftien jaar nam hij pensioen,
Hij huurde 'n hutje voor hun twee.
Maar in die donkre kampong.toen
Gevoelde hij zijn levenswee
Refrein
Toen werd het tobben, hij werd krank,
En een verlamming wierp hem neer:
Geen dokter djawa, spijs noch drank,
Gaf hem de krachten van weleer.
Zijn spraak was weg, maar in zijn blik
Lag diepgevoelde dankbaarheid.
Zijn laatsten groet, zijn laatsten snik
Was nog aan Mina-lief gewijd...
Refrein:
Eenvoudige mensen kunnen vaak „literair
scherp zien" en „literaire vondsten" maken,
die veel knapper zijn dan de knapst bedach
te allegorie van de knapste schrijver. Eens
in Sampit, werkend bij de zagerijen van
Bruynzeel, waar veel importkrachten werk
ten (monteurs, zagers, etc.) woonde ik te
gen wil en dank een ruzie bij tussen twee
zagersvrouwen, waarbij ze elkaar behoorlijk
van katoen gaven. Allerlei minder fraaie
beschouwingen over komaf en milieu pas
seerden de revue, waarbij de rivalen elkan
der met de handen in de zij met blikkerende
ogen observeerden, op zoek naar een
steeds valser scheldwoord. Maar opeens
had een der dames er genoeg van en met
een laatste: „Ach hou toch je kop; jij met
je vierkante mond!" draaide ze zich om en
verdween.
Dit was na al de pijnlijke diepgaande bele
digingen zo'n anti-climax, dat ik moeite had
niet in lachen uit te barsten. En toch, wist
ik, was er iets bijzonder raaks gezegd, dat
veel dieper ging dan al die sociale en
raciale schilderingen. Later in mijn leven
zag ik alweer tegen wil en dank veel meer
van die „vierkante monden", want ze be
staan echt en ze zeggen meer dan alles
wat er uit komt. Ik heb nu ook wel ont
dekt waarom. Wie zijn mond vierkant maakt,
trekt zijn bovenlip aan de kanten op. Wie
dat doet, ontbloot zijn hoektanden, is dus
een roofdier, een primitief wezen. En men
sen die grof en primitief van natuur zijn en
onbewust (als ze gesard worden) hun bo
venlip krullen, maken dus een vierkante
mond: de vierkante mond is het kenmerk
van de lage natuur.
Is dat niet prachtig ontdekt door juffr. X? En
heeft ze het literair niet prachtig uitgedrukt?
En is dit niet het heerlijkste verraad van het
zoetelijke, brave, fatsoendelijke „pruime-
mondje" dat vele mensen normaliter siert?
Als we in de wereld minder zeggen, meer
kijken en meer denken, vinden we meer
waarheden dan in drie kasten vol boeken
„tot de zolder toe!" T. R.
De laatste tocht die hij toen deed
Ver van zijn huis en vaderland,
Was zonder langen rijtuigstoet,
Zonder één enklen bloedverwant.
Zij volgde in een dos-a-dos
Naar 't kerkhof haren vriend en heer,
En uit haar slendang strooide zij
Melatie in zijn laatste rustplaats neer...
Refrein:
Zij was z'n engel in deze oorden,
Zijn dierbaarste kleinood.
Zij slofte mede
Met loome schreden...
Hij ruste in vrede!
Laat ons Eduard Jacobs, pionier van het
Nederlandse cabaret, die „minstreel van de
mesthoop" werd genoemd, even in eerbied
gedenken. Hij was een gevoelig mens, die
een facet van de destijds heersende Indi
sche sfeer, op meesterlijke wijze wist weer
te geven.
12