DE LEEUWEN DE JAKHALS <^perziócl\e 5?abel VOOR ONZE BIBIT Tante Mieke FLAUWE RAADSEL Oude spelletjes vJ Alle dieren leefden in doodsangst, want als hun koning, de leeuw, er op uitging om te jagen, vreesden allen voor hun leven. Omdat ze genoeg hadden van deze voort durende angst, kwamen ze op een dag samen voor hun koning en zeiden: „Machtige koning, waarom zou U zich iede re dag druk maken over de noodzakelijk heid een prooi te vinden? Met uw toestem ming zullen wijzelf U alles verschaffen wat U nodig hebt." De leeuw nam hier genoegen mee, en na die tijd werd er iedere dag om geloot wie het slachtoffer zou zijn, wie naar de leeuw zou moeten gaan om zich als maaltijd aan te bieden. Op een dag viel het lot op een oude jakhals. Hij aanvaardde zijn noodlot kalm, maar op weg naar de leeuw zei hij plotseling tot de dieren die hem begeleidden: „Broeders, als jullie me verder alleen laten gaan, zal ikzelf naar de koning gaan en jullie bevrijden van zijn wrede overheersing." De dieren waren zeer verbaasd over dit voorstel, maar lieten hem desondanks toch gaan. De jakhals vervolgde zijn weg naar de koning zeer langzaam en kwam een hele tijd na de middag aan. De hongerige heerser verwelkomde hem met een woedend gebrul: „Waar ben je zo lang gebleven, jij schurk!" De jakhals vertrok geen spier van zijn snuit. „Vergeef me, machtige koning", zei hij. „Het is niet mijn schuld. Ik bracht een mooie vette haas mee voor uw maaltijd, maar toen we op weg hierheen waren, werden we plot seling verrast door een vreemde leeuw, en hij pakte me de haas af. ,lk ben hier de meester!" brulde hij me toe, toen ik te ken nen gaf dat het uw haas was. „Zeg die ouwe boef dat hij de poten neemt, of het zal hem slecht vergaan!' De leeuw was buiten zichzelf van woede .„Wat zeg je daar!" brulde hij. „Kom mee, en wijs me waar die dief is!" De oude jakhals boog onderdanig en zei: „Zoals gij beveelt, machtige koning." En hij rende weg in de richting van een diepe bron met de woedende leeuw vlak op de hielen. Toen ze beiden bij de bron stonden, wees de jakhals erin en zei: „Hier is de vreemde leeuw, machtige koning. Kijkt U zelf maar." De leeuw boog zich over de bron en daar in het water zag hij zijn eigen spiegelbeeld. „Wacht maar, jij ongelukkige", gromde hij. „Ik zal korte metten met je maken!" En toen hij, uit de diepte van de bron, de echo van zijn eigen gegrom als antwoord hoorde, sprong hij er met een machtige duik in en verdronk spoedig. Spieren en spierkracht hebben niet alle macht. De slimme is 't die het laatste lacht. Toen de oude man zijn verhaal beëindigd had, dacht de jonge koning een ogenblik na en zei toen: „Dit is een erge mooie fabel. Maar zoiets kan een verstandige koning niet overko men." „Zelfs de verstandigen worden vaak voor de gek gehouden, machtige koning", antwoordde de oude man. „Dan ondervin den ze praktisch hetzelfde als die jakhals in de fabel van de trom." „En wat ondervond hij dan?" vroeg de jonge koning. De oude man boog en begon zijn verhaal: Wij zijn hier erg benieuwd naar. Jullie ook? IKS Peng: „Hij is met strepen en hij brul. Wat deze?" Pong: „Tijher!" Peng: „Hoet. En dan dese: hij is met stre pen en hij brul niet." Pong: „Dooie tijher!" Peng: „Tjoes!" Pong: „Zeepbra!" Peng: „Tjoes!"!! Pong: „Ik heeft op." Peng: „Bulzak." Wat voor het jongste zusje van F. van den Bosch (zie Tong-Tong van 30 mei) het leuk ste spel was, was het stokjesspel. Hier in Holland zie je het ook wel eens spelen, maar vergeleken bij hoe wij het vroeger deden, is dit hier niet „echt". Je hebt een lang en een kort stokje; resp. lengte 40 cm en 20 cm, en twee stenen, b.v. halve bakstenen. Een streep deelt het speelveld in een groot „buiten" veld en een reep „binnen" veld. Vlak achter de streep, midden in, worden de twee stenen opgesteld. Het korte stokje ligt met de uiteinden daarop. Met het lange stokje wip je het korte zo ver mogelijk het veld in. De tegenpartij probeert het te vangen. Drie maal vangen is reden om van veld te wisse len. Kan men niet vangen, dan is het zaak, het stokje, zolang dit in beweging is, zo ver mogelijk terug te schoppen. Als het einde lijk stil ligt, wordt de afstand van het stokje tot stenen gemeten met lengtematen van het lange steeltje. Dit aantal stoklengten wordt als punten opgeteld met de punten, die in de volgende twee fasen van het spel kunnen worden gemaakt, tenminste wanneer de speler niet af wordt gegooid. Tweede fase: Het korte stokje en het lange worden zodanig in één hand gehouden, het korte vertikaal, het lange horizontaal, dat je, het korte stokje loslatend, dit met het lange weg kunt slaan. Het zoeft door de lucht. Ook hier geldt weer: vangen of terugschop pen en punten tellen. De derde fase is de moeilijkste. Het korte stokje wordt schuin over een steen gelegd met de punt omhoog naar het buitenveld. Met het lange stokje wordt op de omhoog stekende punt geslagen, zodat het omhoog wipt. Dan wordt het zwevende korte stokje met een ferme slag het veld ingeslagen. Vangen of terugschoppen. Vanaf de plaats, waar het blijft liggen, wordt nu door een van de tegenpartij geprobeerd met dit stok je de stenen te raken. De speler die aan de beurt is probeert dit te verhinderen door met zijn lang stokje het korte wéér het veld in te slaan. Van déar, waar het terecht komt mogen punten worden geteld. Worden de stenen geraakt, dan wordt wéér van veld veranderd. G. RAVENSWAAY-VAN DEN BOSCH 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 16