Grafbezoek
iohs. Ouwejan Zn.
1924-1964
Of het trouw bezoeken en verzorgen van de graven van allen, die wat voor ons betekend
hebben, een typerend kenmerk is van het Indisch-zijn?
Vreemd genoeg mocht ik hierover slechts uiterst zelden, en dan nog zijdelings, iets in
Tong-Tong vinden. Is het de vrees, dat ieders heimwee daardoor nog zal worden verdiept?
Op 24 oktober was het 40 jaar geleden, dat
onze in 1959 overleden stadgenoot, de heer
Ouwejan Sr. de Begrafenis- en Crematie
Ondernemingen ,,Ad Patres" en ,,lnget Ma-
ti" Fa. Johs. Ouwejan Zn. oprichtte.
Aangemoedigd door zijn vele vrienden en
relaties uit ons voormalige Ned. Indië
stichtte hij de thans in onze stad en ver
daarbuiten zo bekende begrafenisonderne
mingen.
In de dertiger jaren werd de zetel der on
derneming verplaatst naar het huidige pand
aan de Fred. Hendriklaan 7, alwaar tot in
richting van chapelles ardentes werd be
sloten.
Er heeft uit de aard der zaak geen feestelijk
vertoon plaatsgevonden op deze dag, naar
ons de huidige directeur de heer Johs.
Ouwejan, zoon van de oprichter, mede
deelde. Wel werd de gehele staf van per
soneel een aandenken aangeboden.
Wij wensen directie en medewerkers gaarne
toe, dat deze zo delicate taak, waarvoor
een dergelijk bedrijf zich gesteld ziet, tot in
lengte van jaren zal mogen worden voort
gezet tot hulpe van hen die in droefheid
komen te verkeren.
de bloemen erin te rangschikken; zo ging
zij ons voor naar al die andere famiiegra-
ven.
En niet naar die alleen, maar zij duidde ons
ook wat neer te leggen bij iemand, wiens
vrouw of man al lang weg was gegaan terug
naar Holland, of ergens in Indië, „want dan
heeft er weer iemand aan hen gedacht".
Zij bleef op 't hoofdpad staan, als wij op
haar verzoek dieper tussen de stenen en
zerken onze weg zoekend, bijvoorbeeld bij
het borstbeeld van „Kareltje" Wybrands
één mooie bloem moesten leggen.
Vonden we op een padkruising wat keman-
ga's, melati en soms de zeven soorten
bloemen zelfs dan liepen wij er voor
zichtig om heen zo leerde zij het ons.
Soms bedelde ik een takje om tussen de
wortels van de waringin bij „Vader Jas" te
brengen, onderwijl nieuwsgierig kijkend
naar die tientallen ijzeren dozen-met-glazen-
deksel, opgehangen tot boven in de boom,
waarin de vergrauwde kunstbloemen zaten.
Natuurlijk wisten wij allemaal, dat er echt
géén „Vader Jas" geweest was, maar toch,
ook dét hoorde immers bij deze zondag
gang?
Elk bezocht graf werd geinspecteerd op
scheuren of roest aan hek en pilaren, of de
vazen er nog wel allemaal stonden, of de
letters weer opgeschilderd moesten en 't
dak gekapoerd.
En als we dan klaar waren, stonden we, als
bij afspraak, even op 't pad stil om ons om
te keren en tevreden te zijn over ons werk
een schoon en met liefde verzorgd graf.
Juist dat gevoel van een diepe voldaanheid
na het grafbezoek, is mij uit mijn jeugd het
meeste bijgebleven. En niet het verdriet.
TAWON GIRANG, Zeist
De djaga's, die al
tijd meteen opdoken
als wij bij een graf
bezig waren, wer
den geprezen voor
hun onderhoud, en
beloond, of zij kre
gen een standje van
de Njonja Besar
mijn grootmoeder
en een geldelijke
aanmoediging het
voortaan beter te
doen.
Maar de komende dagen van Allerzielen en
Kerst voeren ons allen immers in gedachten
toch al terug naar onze Indische graven
waarom dan niet deze herinneringen hele
maal afgetast.
En als het U ging zoals mij, dan was daar
een hele zondagochtend, gevuld met de
tocht langs alle begraafplaatsen (wij
woonden in Batavia): de oude op Tanah
Abang, de nieuwe op Djati Petamboeran, en
ook het achteraf gelegen kleine hofje in
Mèstèr.
Ja, en dan kwamen daar, na de oorlog nog
bij de executie-plaats, vlak aan zee, tussen
Priok en Pasar Ikan, en de erebegraafplaats
Menteng Pulau.
Een tocht, precies door oma uitgestippeld,
de vele bossen bloemen zaterdag reeds
gekocht, in drie grote emmers in de mandi-
kamer bewaard, één voor elk kerkhof.
Die vochtige bloemenlucht, de dag tevoren
al, hoorde er voor mij bij, want we kochten
nooit aan de stalletjes vóór de begraaf
plaatsen, geen bloemen en vooral nooit de
stijf opgemaakte haamvormige kransen met
de opgeprikte kambodja, sedepmalam of
mawar, waarvan de zwaar-zoete geur tus
sen de donkerkoele schaduw van de oprij
lanen bleef hangen.
Die zaterdag hielpen we allen mee de ste
len even in te korten, de bladeren onderaan
er af te ritsen, en de bossen alvast te rang
schikken, waaraan oma van te voren reeds
de bestemming gaf.
Zondagochtend heel vroeg, werden dan de
emmers met bloemen ingeladen, maar ook
de gieter, een kleine sapoe ,een paar lap
pen, ngepèl, de snoeischaar en een mesje.
Heel jong moet ik geweest zijn, want ik her
inner me eerst de delemans vol, die voor de
hele tocht afgehuurd waren, en pas later de
auto's; maar altijd de emmers behoedzaam
tussen de voeten geklemd, dat ze niet zou
den omvallen.
In de Japse tijd de betja's en toen dat niet
meer ging, de fietstochten met de bloemen,
ach, veel minder natuurlijk, achterop.
De bersiaptijd wijzigde alleen het vervoer
middel een militaire jeep, en onder be
schermend escorte maar de oude route
der begraafplaatsen en de volgorde der
graven, bleef gehandhaafd.
De oprijlaan van oude, hoge tjemara's naar
Tanah Abang en de tjemara-beplanting
langs de paden van Djati Petamboeran
maakten deze vriendelijke, zachtruisende en
altijd licht heen en weer deinende boom,
met zijn groengrijze naalden, voor mij tot
de boom die bij een kerkhof hoort meer
dan de doods-kale stakerige kembodja,
waarvan ik altijd een huivering kreeg...
De ons tegemoethollende katjoengs, die de
bloemen voor ons
wilden dragen, zei
den we, dat we lie
ver alleen wilden
gaan.
In gedachten brengen we nu de bloemen bij vader Jas
En zoals oma dan
voorging naar 't
familiegraf, waarin
„jouw over-groot-
moeder" lag en over
haar vertelde, terwijl
wij het dan samen
helemaal verzorg
den: de steen af
veegden, onkruid
wiedden of planten
bijsnoeiden, binnen-
gewaaide bladeren
eraf sapoeden, om
pas daarna de va
zen met vers water
te mogen vullen en
20