TONG TONG BOEKENCLUB
'ff! I
Weer een boek over Soekarno
Jelahjerot
Indische jaren achter Bilik
Paul van 't Veer: „Soekarno", Kruseman, Den Haag
In de „Kopstukkenreeks" van de Uitg. Kru
seman is als No. 15 verschenen „Soekarno"
van de hand van een ervaren en nuchter
journalist „met Indische ervaring", Paul van
't Veer. We geloven wel dat het als poli
tieke studie betrouwbaar is, want wij ken
nen Paul als een eerlijk mens. Het bevat in
elk geval een schat van feitenmateriaal, voor
alle „Indië-kenners" van groot belang, want
ook in onze kringen wordt naar menig
„Indonesisch probleem" maar met de pet
gegooid en de doorsnee kennis van hetgeen
er rond de figuur van Ir. Soekarno groeide
sinds het begin dezer eeuw, is bescha
mend beneden peil.
Wat ons alleen maar verbaast is dat de
schrijver bij de bechikking over zoveel stu
diemateriaal de ziel van de Indonesische
revolutie niet heeft kunnen peilen, noch de
geest van het Indonesische volk, dus ten
slotte ook niet de resultante ervan: Soe
karno, heeft kunnen begrijpen. Het boek is
tenslotte aleen maar een politiek feiten
relaas geworden, bovendien strikt westers
(en dan socialistisch-westers) beschouwd.
De voltrekking van de revolutie door vele
kritieke fasen is tenslotte voor Van 't Veer
een „mirakel" gebleven en nergens komt
de mens Soekarno uit de verf, zoals bijv. bij
een biograaf als Emil Ludwig.
Misschien komt dit ook omdat de schrijver
zelf veel te veel aan het woord is. Ergens
in de beschrijving van een door Soekarno
geschreven boek staat hij versteld over het
enorme aantal citaten, vaak van meer dan
een pagina lang. In dit boek hadden wij
graag wel wat meer citaten gehad: Soekarno
zelf langer aan het woord. Of Hatta, Sjahrir,
Tjokroaminoto, Nasution of welke andere
prominente figuur ook. Nu is er vaak een
pienter lapwerk ontstaan van te abrupt uit
hun verband gerukte al te korte citaten. Als
was het om de logica op te bouwen, die
Paul van 't Veer in zijn eigen hoofd heeft
opgebouwd, maar die de logica nog niet
hoeft te zijn achter het wonderlijke bestaan
van Soekarno. En de Indonesische onaf
hankelijkheidsstrijd.
Wat ik b.v. mis is de duidelijke schetsing
van de enorme historische bewustheid van
alle Indonesische prominenten en de ,,se-
mangat" van het hele volk in de HER-
opbouw van Sriwidjaja (of Dhoho, of Ma
laya l.t.q.), dus de terugkeer tot de fasen
van enorme bloei die de Indonesische vol
ken gekend hebben in vorige eeuwen. Wat
wij missen is het tekenen van de „ingebo
ren" cultureel-religieuze krachten achter de
revolutie: het Boeddhisme en de Islam,
waarin de wortels liggen van basiswaarden
van de Indonesische revolutie: gotong
rojong, moesjawarat en moerakat, welke
geleid hebben tot het systeem van de nog
steeds in het westen onbegrepen en ver
dacht gemaakte Geleide Democratie. Achter
de parade van westers-poiitieke beschou
wingen, die de Oosterse NIET EN NOOIT
dekken, ontwikkelt zich een geheel eigen
vorm van staatkundig evenwicht en pas
latere eeuwen kunnen beter beoordelen
van welke betekenis Soekarno's ideeën zijn
voor Indonesië's staatkundige ontwikkeling,
zowel t.a.v. binnenland als buitenland, en of
ze goed zijn of niet, maar dat ze origineel
Indonesisch zijn, staat vast.
Evenals zoveel Westerse toeschouwers
denkt Van 't Veer te exact en te juridisch
volgens Europese maatstaven. Talloze fa
cetten van het Oosterse denken ontgaan
hem volkomen. Met een paar regels wordt
b.v. afgedaan een voor nuchtere westerlin
gen altijd „gek", althans onbegrijpelijk on
aanvaardbaar, gedrag van Soekarno: het bij
tijd en wijle raadplegen van astrologen en
andere „favoriete adviseurs", het behoefte
hebben aan „bovennatuurlijke" leiding, enz.,
die Van 't Veer beschouwt als „menselijke
trekjes". Dit is het typische standpunt van
de redelijke mens, die spot met Amster
damse „koffiedik-kijksters", maar weet hij
wat af van het eeuwenoude zoeken naar
„sakti" in alle Oosterse beschavingen?
Eigenlijk mist het boek een hoofdstuk:
waarin eerlijk betuigd wordt dat wij in het
westen in ons oordeel over Indonesië keer
op keer glorieus hebben geblunderd, dat
hele reeksen conclusies en voorspellingen
„in hun hemd gezet zijn", dat wij nog zo
schrikbarend weinig afweten van de ziel van
het oosten en de ziel van het Indonesische
volk, dat ook met dit laatste boek op geen
stukken na het laatste verstandige woord
gezegd is.
Eigenlijk is de koloniale tijd nog lang niet
voorbij. Nog steeds hebben veel te veel
westerlingen het woord over oosterlingen.
Nog steeds zijn veel te weinig boeken van
oosterlingen zelf vertaald en gepubliceerd.
Nog steeds weten wij het heus wel beter
dan die luitjes aan de overkant. En al geef
ik toe dat menige mening er best zijn mag
(ook die van Paul), ik ruil nog steeds graag
twintig beschouwingen van knappe „Indië-
kenners" voor één goed boek van een
Indonesiër zelf. T. R.
Terwijl ik een pakje Warning uit mijn zak
haal vraag ik de knaap die bij ons op kan
toor tegenover me zit: „Djam piro tjih".
Hij zegt: „Nee merci, ik heb al gerookt!"
Kok angèl jol
Mijn vrouw had me een stuk spekoek mee
gegeven om op kantoor bij de koffie op te
peuzelen. Ik snij er een stuk af en bied het
de knaap (dezelfde) aan die tegenover me
zit. „Pak aan. Onvervalste Indische spek
koek. Home-made and how!" Hij zegt: „Ik
vind het erg vriendelijk van je, maar mag ik
bedanken? Het is vandaag vrijdag...!"
Muulek zulke peh!
En eet U nou altijd nassil?
Bah! Ikvinterniksan. SENDJATA
door Paul Frische
Door boeken en films hebben wij volop
gelegenheid kennis te nemen van de oorlog,
iedereen zijn oorlog, behalve de onze. Er
wordt weinig gesproken en er zijn niet ve
len die ons verhaal willen horen. Elkaar
hoeven wij niets te vertellen, wij weten.
Misschien zijn er geen woorden genoeg om
het te vertellen? Tot je onverwacht een
boekje tegenkomt: Indische jaren achter
bilik, van Paul Frische. Enige aarzeling
moeten overwonnen worden. Waarom lezen
van die ellende, heeft het zin? In dit geval
zeker, het is een unieke ervaring dit ver
slag mee te beleven. Direct raakt men
geboeid door de sfeer die de schrijver, in
uiterst sobere woorden, volmaakt weergeeft,
van de dagen voor de Japanse inval, wan
neer de grote oorlog onherroepelijk nader
bij komt. De spanning die stijgt, de grote
stilte die aan de aanval vooraf gaat. De
buitenlanders die weg kunnen nemen af
scheid, vertrekken en dan worden wij alleen
gelaten met onze oorlog. Zonder enige
ophef vertelt Paul Frische; op een nuchtere,
kalme toon vertelt hij van gebeurtenissen
waarbij wij nauw betrokken zijn geweest.
Potsierlijke situaties worden met milde hu
mor beschreven. De inmenselijke ontmoe
ting met Ahmad, het ontroerende verhaal
van de rijbroek zijn onvergetelijk. Hij ver
haalt van verbijsterende ervaringen, voor
vallen; de onzekerheid, de onbestemde
angsten, de drang naar zelfbehoud, alles in
een soort „understatement" waardoor een
speciaal effect bereikt wordt, dat een ver
rassende uitwerking heeft. Na lezing van
dit boekje glimlacht men, er waren geen
miljoenen woorden nodig om het te vertel
len! Dit is de enige manier waarop het
verteld kon worden. En dan weet men: pre
cies zo was het, nu het beschreven is is
het over. Een vreemde bekoring gaat er uit
van „Indische jaren acher bilik" door Paul
Frische. Uitg. Querido. R.
6