DE TOCHT DER VIJFHONDERD
In maart 1944 trokken 500 krijgsgevangenen, Britten en Nederlanders, de bergen van Zuid-
Atjeh in, om daar voor de Japanners te werken aan een strategische weg, hoog in een
woest gebied, waar tijgers, beren en orang oetans waarschijnlijk talrijker waren dan men
sen. Zij gingen een merkwaardige tijd tegemoet in open kampen waaruit men zonder enige
moeite had kunnen ontsnappen. Alleen gebeurde dat niet omdat iedereen besefte dat men
deze wildernis niet uit kon komen, zeker niet als blanke, die door de bevolking, die in angst
voor de bezetter leefde, zou worden gesignaleerd en verraden.
Direct al bij het begin bleek dat een deel
van deze geselecteerde groep, lichamelijk
niet bestand was tegen de inspanning die
van hen geëist werd. De meeste Neder
landse miliciens hadden in de koloniale
samenleving een leidende, dus over het
algemeen zittende functie gehad met het
comfortabele leven dat het oude Indië bood,
zodat de vrij geforceerde mars van 130 km,
waarmede men, zwaar bepakt en beladen
begon, duidelijk maakte, dat velen onder hen
niet geschikt waren voor het leven en het
werk, dat hun te wachten stond. Dit gold
ook voor een deel der Bri,t§e Vgevangenen,
dat bij de militaire adminiStótie had ge
werkt, dat bij de Royal Air" Force had ge
diend en een deel dat één of meer schip
breuken had overleefd. Reeds na enkele
weken werd een vijftigtal naar Medan terug
gestuurd, waarvoor later een groep van 13
man als vervanging werd gezonden.
De Japanners scheidden weldra de 200
Britten van de ongeveer 300 Nederlanders af,
doch er bleef een geregeld contact onder
ling mogelijk, daar de officieren de beschik
king kregen over een vrijgeleide waarmede
zij zelfs Japanse auto's konden aanhouden
om mee te rijden.
Juist omdat het hier zulke betrekkelijk klei
ne groepen betrof (de primitieve kampen
bestonden uit 150 tot 250 man) groeide hier
een grote band tussen de mensen, die men
elders waarschijnlijk niet in die mate heeft
aangetroffen, ook al omdat de Japanners
bijvoorbeeld aan de Birma-spoorweg en die
van Pakan Baroe de gevangenen herhaal
delijk door elkaar gooiden en overplaatsten
zodat er soms geen tijd was om vriend
schapsbanden te laten ontstaan.
Ondanks het feit, dat men onder ellendige
toestanden in de koude van het hoogge
bergte leefde, zonder beschutting tegen
regen, met te weinig eten en medicijnen, ter
wijl het de eerste maanden (het was de
zogenaamde natte moesson) bijna dagelijks
en ook 's nachts regende, bestond er een
onderlinge hulpvaardigheid, die men zelden
in een dergelijke situatie aantreft. Dit lag
ook voor een groot deel aan de leiding, die
uit een aantal gerespecteerde officieren en
bewonderenswaardige artsen bestond, waar
door de zo nodige discipline, ook op hy
giënisch gebied kon worden gehandhaafd.
Pas in het laatste kamp op de waterschei
ding, 2000 meter hoog, toen de fouragering
steeds meer stokte en men kwam op een
plaats, waar men tot de kuiten wegzakte in
dunne modder vermengd met ontlasting,
waarin men ook moest proberen te slapen,
zakte de stemming tot een dieptepunt, zodat
een doffe apathie zich van de mensen
meester maakte. Maar ook hier redden de
goede leiding (vooral van de kamparts) en
de vindingrijkheid van enkelen die zich er
niet onder lieten krijgen, de geest van de
gehele groep. Dit beruchte kamp 38 (zo
genoemd omdat het 38 km van Belang
Kedjerèn lag) was een kamp van Neder
landers. En deze Nederlanders, voor een
groot deel academici en anderen die een
leidende positie in de maatschappij inge
nomen hadden, wisten hier toen toch weer
een min of meer dragelijke situatie te schep
pen. Men bouwde betere hutten, men smok
kelde ondanks de schaarse bevolking met
grote risico's wat voedsel binnen en sloeg
zich door de moeilijkheden heen, zo goed
en zo kwaad als dit ging. In het bijzonder
toonden de Indo-Europeanen een groot aan
passingsvermogen, waarbij hun kennis van
de Indonesische natuur van onschatbare
waarde bleek.
Ondanks de kwaadaardige Koreaanse bewa
kers, die hier de macht in handen hadden
(de Japanse commandant was achtergeble
ven), wist men zo toch weer wat van het
leven te maken, wat niet wegneemt dat
iedereen zielsverheugd was, toen de „mars
naar beneden" weer begon.
Begin november moesten de uitgeputte,
zwakke en voor een groot deel zieke men
sen, die toen veelal geen schoenen meer
hadden, in geforceerd tempo, dag en nacht
doormarcherend, de 150 km lange terugweg
afleggen. Enkele groepen moesten dit zelfs
in drie dagen doen. De maanloze nachten
waren pikdonker en voor de zieken en
nachtblinden, die ondanks hun kapotte voe
ten werden opgejaagd en voortgeranseld
door de Koreanen was deze tocht een ware
marteling.
Acht maanden heeft deze gehele expeditie,
die bij de betrokkenen als „De Atjeh-party"
bekend staat, geduurd en voor velen van
hen is die periode de belangrijkste van hun
drie-en-een-half jaar durende krijgsgevan
genschap geweest.
Dit is voor één van hen aanleiding geweest
hierover 19 jaar later een relaas te schrij
ven, opgebouwd uit gegevens van dagboe
ken, verslagen, documenten van het Rijks
instituut voor Oorlogsdocumentatie en hon
derden brieven van overlevenden, waar
onder die van de Japanse kampcomman
dant1).
Toen de schrijver eenmaal contact met oud
gevangenen had gelegd, kreeg hij steeds
meer adressen, waarbij het opviel, hoe zeer
deze mensen zich over de gehele wereld
hadden verspreid. In de meest enthousiaste
reacties op zijn brieven kwam al gauw de
wens naar voren een reünie te houden, die
in april 1963 plaats vond en die een groot
succes werd.
Het is merkwaardig te constateren dat in
vele brieven een ondergrond van heimwee
optreedt naar die tijd van ellende en ont
bering, die echter tevens een tijd was van
grote kameraadschap en avontuur, een tijd
zonder verantwoordelijkheid, grotendeels
doorgebracht in een prachtige, woeste en
dreigende natuur waar men herhaaldelijk de
orang oetan en andere vreemde dieren ont
moette en waar men zich heeft kunnen
bezinnen over de waarde van het leven.
1) „De Atjeh-party" door C. van Heekeren, in off-
sett, te bestelfen door storting van f 10,op giro
nummer 168295 van Dr. P. J. van Leeuwen te
's-Gravenhage.
"Mensen van morgen", de film van Kees Brusse, die zoveel opzien baarde omdat de hoofdpersoon Loekie
G. het gezinsleven b(J zjjn vader en moeder thuis wat al te eenzijdig had afgeschilderd. Ook "Mensen van
morgen" is nu weer een film van gisteren geworden. Zo was "The broken coin" een halve eeuw geleden
misschien ook wel zo'n film "die je gezien moest hebben" en toog heel Garoet er voor naar "Cinema
Glory". Nu zijn film en bioscoop vergeten tot we ineens weer een foto zien en vertederd terugdenken.
16