NIEUWSGIERIGHEID, UW NAAM IS VROUW EIGEN HAARD IS GOUD WAARD En niet alleen „Nieuwsgierigheid", maar ook „Onwankelbare trouw". J. C. H. brengt mij met veel van zijn arti keltjes belevenissen in herinnering, die ik had met dieren in en om ons Indisch huis. En dan liever „om" als „in", wanneer 't b.v. de koningscobra betreft. Zo ver mogelijk. Toch hadden we eenmaal deze dame in huis, in al haar grootheid. Zelf trof ik haar niet aan, omdat ik in die dagen in 't zieken huis lag. Wat heerlijk mam, dat je zo verschrikkelijk ziek was. Anders was je misschien dood geweest, verwelkomde mijn dochtertje me uiterst hartelijk toen ik thuis kwam. Mevrouw La Reine lag n.l. opgerold als een ontzag gelijke, glanzende tulband van Nabi Pale man, onder mijn schrijfbureautje. Zoals wij in Indië leefden en werkten, altijd half in de rimboe hadden we natuurlijk va ker te maken met deze lieve dieren, als mensen in de stad. Maar er aan gewend raken, neen zó ver is 't toch nooit gekomen. Ik maakte dikwijls grote wandelingen in de koffie- en rubberaanplant, vroeger op onze ondernemingen. Ontmoette vaak dingen en dieren die me zeer interesseerden. Zo zocht ik eens „iets" dat afschuwelijk rook, een stank die mijlen ver te ruiken moest zijn volgens mij. Een ander zou misschien denken, weg wezen. Ik niet, ik moest weten van welk dood beest die lucht kwam. Ik zocht en zocht, en eindelijk bracht een zwerm vliegen mij op de plek. Is dat alles? dacht ik; want er was niets anders dan een staartpuntje. Een puntje dat verdween onder afgevallen bladeren. Met een stok schoof ik de dorre bladeren op zij. Een slang van monstrueuse afmetingen, in verregaande staat van ontbinding. En 't kadaver eindigde niet in een kop, doch in een tweede staart. Nu, na 't artikel van J. C. H. in T.T. no. 10-'63 weet ik dat één van de twee, en zelfs allebei de slangen misschien, Naja hannah's waren (of is 't Naja's hannah). Op dat moment echter gin gen mijn gedachten naar bereisde Roel, die op zijn tochten zo geweldig veel zag. O.a. van de vechtende bullebijters, twee staart jes en niets meer. Ook deze twee kanniba len vraten elkaar op, maar overleefden het feest niet waarschijnlijk. Ik kon mijn ogen niet geloven. Slangen leven in paren. Ze komen op mu ziek af; verkopen hun ziel en zaligheid voor een schoteltje melk... Wat is van dit alles waar? Ik maakte een geval mee, waaruit ik bijna op zou maken, 't eerste. Zeker, wat betreft de oeler-welang; de zwart-wit ge ringde. De eerste keer vond ik er één in de rubbertuin in een diepe kuil, waarin zich veel regenwater had verzameld. Verdron ken? Nieuwsgierig (ik ben immers een vrouw), zocht ik een lange stok, maakte van taaie centrocemaranken een strik, waarmee ik 't dier spoedig uit 't water ophaalde. Dood als de befaamde pier; een oeler welang van ongeveer een meter lang. Nadat ik me daarvan had overtuigd slin gerde ik 't kadaver ver van me af, met strik en stok de groemboelan in. Enkele dagen later passeerde ik opnieuw deze voor de slang zo fatale plek. Ik boog me voorover om in de diepte te kijken, en of U me gelooft of niet, een tweede haalde ik uit 't water; precies zo een als de eerste. Was dit toeval? Hartverwarmende huwe lijkstrouw? Of alleen maar vrouwelijke nieuwsgierigheid, met de dood bekocht. Onze zoon had weken in 't ziekenhuis gele gen met typheuse koortsen. Eindelijk mocht hij naar huis, maar nog niet de kamer uit. In deze dagen werd door de koelies in de fabriek een grote python gevonden onder een stapel koffie-zakken. Tèdoeng. Ze slaapt. Wie zou ook geen slaap krijgen na zo'n copieus diner. Ze lag daar met een zware bult in 't lijf. En ontwaakte nauwelijks toen de koelies haar overbrachten in een hoge rubberkist. Ze werd gedragen naar de kleine zieke, die haar persé moest zien. En ze kwam niet meer weg. Ofschoon geen opwekkend gezelschap moest hij „zijn" slang de hele dag bij zich in de kamer hebben, 's Avonds werd de kist onder 't afdak van de bijgebouwen neer gezet, 's morgens bij bed. Hoe lang dit precies duurde weet ik niet meer. Ze vermagerde wel maar bleef in dezelfde kronkels de dagen doorbrengen. Blijkbaar niet de nach ten. Want op een morgen was ze verdwe nen. Ze had 't gaas omhoog gewrikt en de ribben genomen. Dit hadden we natuurlijk kunnen voorzien. Ik maakte me dan ook duizend verwijten dat ik haar niet eerder had laten wegbrengen. Hoewel ongevaarlijk voelde ik er niets voor haar als huisgenote te aanvaarden. Overal werd gezocht, in alle kamers, ook in de bijgebouwen. Ze bleef spoorloos. Waar schijnlijk lag ze op 't dak, in de bougain- villae. Enfin, daar kon ze niet veel kwaad. Nooit meer een slang adopteren! De lege kist bleef op de galerij. Op een morgen sloegen de kinderen er in 't langs gaan een blik in. Mamma, jubelden ze, de slang is terug, Rob's slang. Inderdaad lag ze weer heerlijk te slapen, bultig en wel. Eigen haard is goud waard. Ik liet de kist nu maar wegzetten. Onder de emper van de koe-stal. Daar konden ze met mogelijke praatjes alleen Gembèng in 't verderf storten. De dochter van Juno; en Bertus de stier. ledereen raakte gewend aan de schone slaapster in de kist. Ze sliep geen honderd jaar, misschien honderd dagen, met af en toe een wandeling voor de gezondheid. En voor de jacht op ratten en muizen. Op een morgen vonden we haar onder een boom op 't erf. 't Had de nacht zwaar gestormd. Een afbrekende tak verpletterde haar rugwervels. Ze vertrok naar de eeuwi ge jachtvelden. PLANTERSVROUW Salatiga, 14 september 1964. Met leedwezen las ik in het tijdschrift TT no. 15 van 15-2-1964 over het overlijden van dr. ds. A. J. C. Krafft. Zou U mevrouw Krafft en familieleden mijn innige deelneming met dit verlies willen overbrengen, aangezien ik hun adres niet weet. Als kleine herinnering stuur ik U hierbij een opname van wijlen dr. ds. Krafft temidden van zijn „jongens" te Singapore ddo 22-10-1935. Ik was toen ongeveer 19 jaar en bezocht de MOSVIA. Onze klas werd geleid door Dr. Ds. Krafft tijdens een studiereis naar Sumatra via Singapore. De jongens op de foto zijn nu Hoofdcomm. v. Politie, Hoofdambtenaar BB en buitenlands attaché, stafempl. bij de Shell, hoofdambte naar bij de Ind. Ambassade te New Delhi. Wij hebben steeds een goede herinnering behouden aan dr. ds. Krafft. We konden openhartig over poltiek en andere dingen spreken, zonder bang te zijn voor de politie. In het kort gezegd: „Een hoogstaand mens". Moge hij door de Almachtige ontvangen worden. Het bericht omtrent de dood van Ds. Krafft heb ik gelezen in de Tong-Tong ten huize van de heer Coers (warga negara Indonesia) toen ik op 12 september j.l. in Salatiga was. Voordien had ik niet geweten over het bestaan van zo'n uniek tijdschrift als Tong-Tong. Voor het overbrengen van mijn deelneming aan de fam. Krafft zeg ik U bij voorbaat veel dank. Hoogachtend, R. M. KOENSOEHARDJITO, Salatiga. Deze brief was in het Indonesisch geschreven maar voor hen die de taal niet meer zo goed beheersen hebben we de vertaling ervan opgenomen. Red. 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 17