Onze sobats Manis Manis was een jong orang oetan vrouwtje en zij kwam bij mij als een geschenk van de familie N. die voorgoed naar Nederland terugkeerde. Ik schatte haar leeftijd op zowat V/2 jaar en zij was goed afgericht door de familie N. Hun weggaan bracht dan ook geen noemenswaardige setbacks en daar ik geregeld bij hen kwam, kende Manis mij dus reeds zeer goed. Zij was buitengewoon lief en aanhankelijk en kon met kinderen volledig vertrouwd worden. Na haar komst bij mij werd zij al gauw goede maatjes met het vierjarig dochtertje van mijn huisjongen en kokkie. Urenlang kon den zij samen zoet spelen en het oorspronkelijk bezwaar dat mijn huisbedienden hadden, was al spoedig verdwenen toen ze merkten hoe lief Manis met hun dochtertje omsprong. Maar ook de andere kinderen waren bij haar vertrouwd en speelden graag met haar. Hun liefste plekje was, wat ik noemde het „Krikilstrand", een brede strook oorspronke lijk zand, waarop de rivier een laag kleine re stenen had gedeponeerd, tijdens de over stromingen bij hoog water in de regentijd. Ik hoefde niet bang te zijn dat zij in de ri vier zou vallen, want zij had een hartgron dige afschuw van water. Dat gaf natuurlijk moeilijkheden, want van tijd tot tijd moest zij gewassen worden. Dan was Leiden in last! En er was heel wat grappenmakerij voor nodig om het voor elkaar te brengen. Het beste lukte dit wanneer Mina het dochtertje van de huisjongen en kokkie het voorbeeld gaf. Dan had Manis er het grootste plezier in Mina nat te gooien, maar zelf bleef zij bui ten „schot". Tot het ons eindelijk lukte om een flinke puts water over haar heen te gooien. Zij was dan totaal verbouwereerd en snel volgde dan een tweede puts. Dan liep ze ons na om gedragen te worden, waarin niemand echter veel zin had. Met veel vijven en zessen lukte het ons dan eindelijk haar in te zepen om daarna de zeep weer af te spoelen. Dan kwam er een werkje waar zij wel ple zier in had. Een deken werd om haar heen geslagen en zij werd flink drooggewreven. Vervolgens werd zij geborsteld en gekamd, wat zij heerlijk vond. Dat kon nooit lang genoeg duren! Evenals kinderen gewoonten van elkaar overnemen, goede zowel als slechte, was dit eveneens het geval met Mina en Manis. Men lette op het kiekje waar beiden verle gen kijken. Blijkbaar hebben zij iets gedaan waar zij brommen voor gekregen hebben. Mina kijkt een beetje schuldig, want ze weet dat ze iets deed wat niet mocht en van de weeromstuit doet Manis dit ook, bootst hij Mina na. Hoe langer men een Orang Oetang met kin deren laat spelen, hoe meer dingen zij over nemen, die verraden dat zij menselijke trekjes krijgen omdat zij onbewust nadoen wat de kinderen doen; al hun stemmingen worden gecopieerd, onbewust, maar daar om niet minder duidelijk voor een goed waarnemer. Toen Manis wat ouder geworden was, zag zij op een dag de chauffeur de wagen af stoffen. Dat moest zij van dichterbij zien. Mat gaf haar een lap en prompt ging zij meehelpen schoonmaken. Dit had echter desastreuze gevolgen voor het lak van de auto. Want zij had niet het benul haar activiteiten te verplaatsen, maar bleef steeds op dezelfde plek heftig wrijven. Wees Mat de chauffeur haar een andere plek aan, dan was dat all right, maar dan begon zij op die nieuwe plek weer langdurig en hard te poetsen. Het duurde dan ook niet lang of ik had een gecamoufleerde auto, met over de hele oppervlakte witachtige plekken, getuigen van Manis' energie om de wagen op haar manier „schoon" te maken, wat hierop neer kwam dat het duco-lak er finaal was afge wreven. Toen merkte ze op een keer dat haar beel tenis te zien was in de nikkelen wieldoppen. Vanaf dat ogenblik verplaatste ze haar e- nergie naar het schoonpoetsen van het nikkel. Telkens controleerde zij of het wel goed schoon was, door er in te kijken en allerlei gezichten te trekken. In het begin dacht zij dat er een andere aap achter die wieldoppen zat en maakte zich vreselijk nijdig. Want zij duldde blijkbaar geen con currentie, alleen Mat mocht „meehelpen", ieder ander werd weggejaagd. Zelfs ik mocht er niet aan te pas komen. Aan tafel gedroeg Manis zich uiterst be schaafd. Nimmer griste zij iets weg, wacht te altijd haar beurt af. Kreeg zij iets waar zij verzot op was, dan glom haar hele ge zicht van plezier en men kon aan het eten zien hoe zij dit hapje op prijs stelde. Heel anders dan Ketjil, die altijd haast had met het in zijn mond steken, uit vrees dat een ander het lekkere hapje zou afnemen. Manis deed alles even bedachtzaam en ge noot er werkelijk volledig van; dan smakte zij als een smulpaap, wilde dikwijls niet alles opeten, om zodoende voor later nog wat te bewaren. Zo kon men het grootste plezier beleven als men haar een toverbal gaf. Iedere keer stak ze haar onderkaak zo ver mogelijk naar voren, liet op haar tong de suikerbal balanceren, terwijl ze dan met verdraaide ogen er naar keek om te zien welke kleuren zij nu kon bewonderen en hoe ver of zij was. Men kon de teleurstel ling op haar gezicht aflezen, indien er nog maar een klein pilletje was overgebleven. Haar beste stunt was met een kleine neus- aap die mij gebracht werd, maar helaas reeds spoedig overleed. Manis had haar volledig geadopteerd en het tweetal kon urenlang met elkaar optrekken. Op een keer was het neusaapje stout ge weest, althans naar het oordeel van Manis. Het werd bij zijn nekvel gegrepen en Ma nis hief waarschuwend haar vinger op, een echt menselijke handeling, die ik op de plaat wist vast te leggen en die reeds eer der in Tong Tong werd afgebeeld. (30 april 1960 - pag. 9) Al die tijd, dat Manis bij mij bleef, was zij immer even lief en aanhankelijk en bereidde een ieder vreugde door haar haast men selijke trekjes, die op de meest onver- wachtte ogenblikken naar voren kwamen. Reeds lang had ik er over gepiekerd om Manis naar San Diego te sturen. Men had daar een jonge oran oetang nodig voor de fok, een die volkomen vertrouwd was met mensen. Bovendien is San Diego vrij warm, dus dat leek mij geschikt. Na lang aarzelen besloot ik er toch toe over te gaan. Op de dag, dat de boot aankwam, moesten we afscheid nemen van onze Manis. Het was een zeer zwaar afscheid voor een ieder, want Manis was een ware en lieve huis genote geweest, die ons nimmer enige over last had bezorgd. Het was of ze begreep dat dit een afscheid voor het leven zou zijn. Ze was voor een ieder nog eens extra lief en toen zij weg was duurde het nog lang voor er weer een lach opschaterde, voor het normale leven zich weer kon doen gel den. Manis heeft drie kinderen gehad en stierf bij het vierde, tegelijkertijd met de baby en over het algemeen genomen heeft zij een zeer gelukkige tijd gehad in San Diego en was het troetelkind van de directie en het publiek J.C.H. Minah en Manis zijn stout geweest en heb ben een standje gehad. Beiden kijken ze even schuldbewust. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 9