OUDE PORTUGEES-INDISCHE GEBRUIKEN Vele mooie en aardige gebruiken zijn van Indo-Portugese herkomst, zo ook het „Graf- bezoek", door Tawon Girang beschreven in Tong Tong no 8 van 30 October 1964. Vooral op de Kerstdagen en op Oudejaarsdag was het vol op de kerkhoven. Vaak werden bloemen uit de eigen tuin meegenomen: gandasoeli, katjah-piring en melati (voor de herin nering). Ook kocht men aan de stalletjes, bij Tanah Abang links in de Kerkhoflaan, enkele pintjoeks „kembang ramping", 7 soorten: rozen, melati, kenanga, tiempaka poetih, tjempaka koening, patjar en fijngesneden sereh-wangi. Deze bloemen werden op de schoongemaakte graven gestrooid. En voor „Kapitein Jas" of „Vader Jas" werden altijd enkele bloemen en een pintjoek kembang ramping bewaard. Dat was goed! Kapitein Jas was Jeremias van Riemsdijk, die als "ondercoopman" in dienst van de Compagnie naar Indië kwam. Van 1743-1747 was hij kapitein der Pennisten en was zo populair, dat men hem algemeen "Kapitein Jas" noemde. (Zie Tong Tong no 6 van 30 sept., 1960.) Hij bezat een "thuyn" aan de Gelderlandse Weg, waarvan hij een stuk grond afstond, tot uitbreiding van het Por tugese Kerkhof. Van die tijd af noemde men het "het kerkhof van Kapitein Jas". Volgens Dr. J. C. de Haan in zijn Gedenk boek Oud Batavia: "de kwade ouwe, die met de brutaalste rekels wel raad wist". Maar aan een "kwade ouwe" brengt men geen kaarsen en bloemen, om iets te vra gen en om te bedanken. Jeremias van Riemsdijk klom op tot Direc teur Generaal en in 1775 volgde hij van der Parra op als Gouverneur Generaal. Hij stierf in 1777 en werd op "zijn kerkhof" be graven. Reeds in 1669 was bij het wachthuis aan de Jassenbrug, (zo genoemd naar de dicht bij gelegen houtstapelplaats van balken uit de Tjiasem- en Pamanoekanlanden) een be graafplaats aangelegd voor de Portugese gemeente in de Oostervoorstad. Deze be graafplaats was dus ouder dan de Portu gese Buitenkerk, die in 1695 werd ingewijd. In 1704 werd door de Hoge Regering be paald, dat de in het Binnenhospitaal over leden Compagnies dienaren niet meer be graven zouden worden op de kerkhoven van de Hollandse Kerk en het Portugese Binnenkerkje (aan de Binnen- Nieuwpoort- straat en de Hospitaalstraat), maar op het grote Portugese kerkhof. In 1738 werd dit kerkhof uitgebreid met een deel van de vroegere tuin van G.G. Zwaar- decroon, die vlak achter de Buitenkerk zijn landgoed had. Zijn mooie zerk ligt nog steeds rechts van de ingang van deze kerk. Later kwam voor de overledenen van het Buitenhospitaal, door G.G. van Imhoff in 1748 in een landhuis tegenover het fort Noordwijk als herstellingsoord gesticht, een kerkhof aan de Westelijke oever van de Tjiliwoeng. In 1803 werden al deze kerkhoven gesloten en legde men een begraafplaats aan op Tanah Abang. De grond hiervoor was afge staan door de landheer Willem Vincent Helvetius van Riemsdijk. Met een prauw voer men de Kali Krokot af, die vroeger langs de kerkhofmuur liep. Nu stroomt er nog een zijtak van de Krokot langs Tanah Abang West. Het vooroordeel tegen de nieuwe begraaf plaats was bij de Portugese gemeente echter zeer groot. Nu nog zegt men, dat het „spookt" bij de achtermuur en bij de muur aan de kant van Djaga Monjet. Omstreeks 1828 werd „Kapitein Jas" naar Ta nah Abang overge bracht en sindsdien had men er geen be zwaar meer in, op de nieuwe rustplaats be graven te worden. Uit die tijden dateert ook het ,,bij"geloof, dat men na 5 uur 's mid dags geen nagels mag knippen en geen spij kers in muren of meu bels mag slaan, omdat dit hoort bij de zorg voor de doden. Een aardig gebruik was de 'kerst-schoonmaak', die nu nog bij vele In dische gezinnen in ere wordt gehouden. Alle huizen werden opnieuw gewit. Alle kamers kre gen een extra 'bonkar'- beurt. De bedden wer den voorzien van scho ne klamboes en mooie klamboe-kant met liefst nieuwe linten voor de zilveren beddehaken. Het was heerlijk, om onder zo'n geurige wolk van fijne klam- boetulle te spelen, als ze werd geplooid, gespeld en vastgenaaid aan de tent van dunne kain blatjoe, waarvan het ijzeren frame met de hoeken op vier stoelen steun de.) De witte jurkjes moesten genaaid wor den voor het kerstfeest in de kerk, liefst ook met een nieuw hemdbroekje en een onder rokje. In de keuken werd de suiker fijngestampt en vermengd met vanille-pitjes voor de „kerst soesjes". De kerstkrans kwam gewoonlijk van de banketbakker, maar de spekkoek voor de oudejaarsavond werd altijd thuis gebakken in de pan-bakaran. Twee grote Chinese potten stonden klaar met het witte en het gekruide beslag, dat zo handig ge roerd werd met een klopper van dunne bij elkaar gebonden rotanstokken. Bij het kerstmaal mocht geen ajam-kodok ontbreken, zo min als op oudejaarsavond „zwartzuur" van kip of eend, met kruimige aardappels, doperwten en appelmoes uit blik en verse ananas. En natuurlijk werd het oude jaar uitgeluid met vuurwerk; dat was om de boze geesten voor het nieuwe jaar af te weren. Precies op tijd hield de kebon een lucifer bij de lange rentengan, die dan begon te knette ren, tot juist om 12 uur de „mertjon tam boer" uit elkaar knalde. Dan moest je in de tuin gaan staan, om de nieuwjaarsengel te zien overvliegen, die in de Gobi-woestijn was opgestegen. In vroegere jaren waren de gewoonten bij bruiloftsfeesten ook zo bekoorlijk. Bij de ondertrouw werd een bruidskroon gehangen aan de voordeur van het huis van de brui degom. Er werden een kroonjonker en een kroonmeisje aangewezen, die bij het huwe lijk als getuigen optraden. Tijdens de bruids receptie werden zij bijgestaan door een strooijonker en een strooimeisje. De avond vóór het trouwen werd de bruids kroon met muziek en flambouwen naar het huis van de bruid gebracht. Als de huwe lijksplechtigheid in de kerk was afgelopen, werd het bruidspaar bij de kerkdeur opge wacht door de kroonjonker en het kroon meisje. De kroonjonker reikte een met edel stenen versierd kroontje aan het kroon meisje, dat het op het kapsel van de bruid vaststak. Bij de woning van de bruid aangekomen, strooiden de strooijonker en het strooimeisje het bruidspaar met bloemen en lovertjes uit een mooie „strooibak" en besprenkelden het met rozenwater uit een prachtige gouden of zilveren „rozenwaterflacon". Na het feest maal werd gedanst. Eindelijk volgde dan een rondedans om het bruidspaar en al dansend begeleidde men het naar de bruidskamer, waar een mooi versierd bruidsbed stond. Van die oude gebruiken is vooral het bloe men strooien en het besprenkelen met rozenwater gebleven. Het bruidskroontje wordt nu thuis in het kapsel van de bruid gestoken, vóór zij naar de kerk gaat. Op Ceylon is dit kronen van de bruid met een „coronchi" (in het Portugees „coroa") bij het uitgaan van de kerk nog steeds een geliefde ceremonie. Corra Corra Een Indisch bruidsbed. Uit: fotoboek Tempo Doeloe.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1964 | | pagina 12