Over goede voornemens en nog wat
door E. BRETON DE NIJS
Overgang van 't jaar
Elke keer als de redaktle van een krant of tijdschrift mij vraagt iets te schrijven, weet ik
niets, met de beste wil van de wereld niet. "Schrijft u maar waarover u wilt", zegt Ellen
Boon. Het is de moeilijkste opgave die ze me geven kan. Op zulke ogenblikken heb ik het
gevoel in een luchtledig te grijpen. Ik heb niets en toch ben ik altijd ergens mee bezig,
maar nooit ben ik klaar. Eigenlijk ben ik altijd met een hoop dingen TEGELIJK bezig. Alles
is in wording, maar er is nog niets dat vorm heeft. Dat is een onzalig gevoel, een kwel
ling bijna, waar ik nooit van af kom.
Nu ik vandaag vroeg ben opgestaan (voor
Tong Tong!) realiseer ik me dit weer, nu ik
hier aan mijn grote tafel zit. Overal liggen
papieren, links en rechts van me, vóór me
en achter me. Naast een dwangbevel ligt
een velletje waarop ik voorlopig een af
spraak genoteerd heb, omdat ik toen mijn
agenda niet bij me had. Daarnaast liggen
dito papieren: een planning voor de week
(die nu al niet meer klopt) en vóór me ligt
een lijstje van wat ik allemaal nog doen
moet: werken aan mijn boekje over Indi
sche letterkunde (voor de uitgeverij Que-
rido), aantekeningen maken bij een uitgave
van Walravens brieven (voor de uitgever
van Oorschot), een artikel schrijven over
Maria Dermoüt (voor de krant), naar het
Tropen-Instituut gaan om foto's te halen en
andere te laten maken, bibliotheek-boeken
inleveren en nieuwe lenen, een nota schrij
ven over de registratie van Oudindische
foto's, een aantal tabellen overnemen uit
de Koloniale Verslagen, passende muziek
zoeken bij een voordracht (niet van mijzelf!)
van Indonesische volkspoëzie, boeken le
zen (een heel lijstje op zichzelf) en daartus
sendoor elke dag brieven schrijven en af
spraken maken, praten met mensen (een
belangrijk onderdeel van mijn tegenwoordi
ge werk). Plannen en voornemens te over
dusl Aan de andere kant van mijn tafel ligt
een groot aantal beschreven en betypte pa
pieren, gedeeltelijk in omslagen, gedeelte
lijk los. Ze zijn de getuigen van mijn onvol
tooide werkzaamheden
Ik neem me voor me in het binnenland - plat
teland, zeggen ze hier - terug te trekken
om aan één ding te kunnen blijven werken.
Maar waar? Het is daar overal even koud;
hotels en pensions zijn deprimerend; de bo
men blijven toch kaal en waaien doet het
immers overal in Holland. Er blijft niets an
ders over dan te roeien met de riemen die
ik heb; dat wil zeggen: thuisblijven en
voortdurend bezig zijn met het scheppen
van orde in een chaos.
"Schrijft u dan maar over dat waar u mee
bezig bent." Ik word er alleen maar door
herinnerd aan alles wat ik nog doen moet
en wat ik telkens uit moet stellen.
Ik heb weken geleden al beloofd iets voor
het kerstnummer van Tong Tong te schrij
ven en op deze vroege ochtend heb ik nog
niets. Toch zijn mijn voornemens goed ge
weest. Vorige maand wist ik het: ik zou
schrijven over de moord op Fientje de Fe
niks (gepleegd in Batavia, in mei 1912).
Daar heb ik mijn moeder dikwijls over ho
ren spreken, omdat ook mijn oom een rela
tie met haar had. Maar de details zijn me
altijd onthouden. Ik heb nu oude kranten en
tijdschriften geraadpleegd, want elk kind
(en zijn wij volwassenen dat niet allen op
z'n tijd?) wil zijn nieuwsgierigheid bevredi
gen. Ik ben er helemaal van vervuld, ik zit
er met mijn hoofd helemaal in, maar ik pij
nig me voortdurend met de vraag hóe ik
alles vertellen zal, hoe ik de gevonden do
cumenten zal ordenen, want ik zit weer mid
den in de chaos. De vorm is er weer niet.
En dan kan ik ook niet schrijven. Moet ik
de gebeurtenissen plaatsen tegen de ach
tergrond van het Indo-pauperprobleem van
toen? Maar dit betekent weer nieuw mate
riaal zoeken en lezen en overdenken en
dan in het verhaal passen. Maar zal ik er
wel echt een 'verhaal' van maken? Is het
niet beter de werkelijke feiten voor zichzelf
te laten spreken, de documenten alleen te
ordenen, alleen een arrangement aan te
brengen en alleen als het nodig is, een toe
lichting te schrijven? Ik weet het nog steeds
niet en eigenlijk steeds minder. Met het
toenemen van mijn kennis over deze moord
zaak, neemt mijn onzekerheid toe.
Toch heb ik gisteren Tong Tong opgebeld
en op ferme en besliste toon mijn bijdrage
toegezegd over de moord op Fientje de Fe
niks. Voor het volgend jaar, voor het janu-
ari-nummer, heb ik geroepen om mezelf
vast te leggen en ik voeg er nog aan toe:
"Met één artikel kan ik niet volstaan, het
zullen wel een reeks feuilletons worden".
"Jaè, dat is góed," hoor ik aan de andere
kant van de telefoon, "maar heus, ja!?"
Laten we het van harte hopen voor mezelf.
Ik heb nóg een interessante moordzaak.
Van 1934, in Semarang, de zaak Born. Mis
schien herinneren sommige lezers van
Tong Tong zich er nog wat van. Dan kun
nen ze me schrijven en kom ik nog meer
achtergrond te weten. Een heel andere zaak
dan die van Fientje de Feniks. Deze "door
licht" eenvoudig de wereld van een "rand-
samenleving", waarover eigenlijk nooit iets
geschreven is, waar bijna alle romans over
zwijgen. Misschien alleen niet de boe
ken van Victor Ido, maar die is me toch
wel wat al te theatraal. Zou ik zelf niet pro
beren een moderne, Indische, psycholo
gische "thriller" te schrijven? Maar dan niet
om op sensatie te speculeren, niet om te
schokken, maar om een dwarse doorsnede
te kunnen geven van een bepaald deel van
de Indische samenleving, de samenleving
die mij zo boeit, de marginale samenleving
tussen kampoeng en Europese wijk. Maar
weet ik daar genoeg van? Ik kan niet zeg
gen dat mijn jeugd daar helemaal buiten
heeft gestaan - maar ik heb er nooit in ge
leefd. Kan ik me dan langs andere weg in
leven? Hebben alle schrijvers over de Ame
rikaanse onderwereld ook in deze onder
wereld geleefd? Heeft een schrijver als de
Fransman Simenon - die ik voluit bewonder
Lees verder pag. 28
DE PORTUGESE KERK
1912. Djakarta - toen: Batavia
We woonden in het militaire kampement
op Parapatan. Dat begon bij Fuchs en Rens
Daar kon je een "mylord" huren, om te
gaan toeren, 's middags, of 's avonds in
de maneschijn. Maar op Oudejaarsavond
gingen we in de vooravond altijd met de
tram naar de Portugese kerk in de bene
denstad.
De tram had kleine rode en groene ruit
jes ter versiering, en onderweg zag je, bui
ten de stad, overal boven 't donkere land
de vuurpijlen lichten tegen de heldere ster
renhemel
Na de rust van de wijde velden, kwamen
we in de verlaten "grachtenwijk", waar de
Oost-Indische Compagnie begonnen was
met de aanleg van het oude Batavia.
En daar ook hadden onze voorgangers,
de Portugezen, een mooie, oude kerk ach
tergelaten, die op Oudejaarsavond van bin
nen geheel met kaarsen was verlicht, en
waar wij naar de dienst luisterden.
Thuisgekomen wachtte ons het gebraden
speenvarken. En mijn oom uit de rubber
plantage die een kist met vuurwerk had
meegebracht begon in de voortuin met
hartstocht de eerste voetzoekers op ons
los te laten!
Ons kleine nichtje van 6 jaar, Poejoe, werd
aangezecht: "Trek je manteltje maar aan,
en zet je hoedje op! Want nu ga je zo met
een met de balon de lucht in!"
Tegen 12 uur verschenen op straat alom
de z.g. "ronzebonzen", groepjes Inlanders
met oude trompetten, trommen en fluiten,
die "Hollandse liedjes" op de meest komi
sche wijze ten gehore brachten, en daar
voor met klinkende munt beloond werden.
Onder oorverdovend kabaal van "bom
men" en vuurpijlen hieven we tenslotte om
12 uur het champagneglas, de kleine kin
deren werden uit bed gehaald en geknuf
feld, en het niewe jaar was begonnen.
LOUISA ROTTEVEEL