Kerstfeest met Dickens in een
kale cel
door
WILLEM BRANDT
leder jaar met Kerstmis lees ik „A Christmas Carol van Charles Dickens. De kamer is dan
feestelijk versierd, met dennegroen, hulst en rode klokken. De haard brandt. Het is warm,
intiem en gezellig. Het blijkt niet moeilijk om in die eigenaardige kerstsfeer van innigheid
en geborgenheid te komen, waar deze schemerige dagen vol hoop en verwachting door
gekenmerkt zijn. Eéns in mijn leven was dat anders.
Ik bracht de kerstdagen door in een kale
cel, tussen vier kille muren, zonder kerst
versiering, zonder iets. Schemerig was het
er wel. Maar wanneer je overdag een poosje
mocht luchten, op de binnenplaats, liep je
halfnaakt onder een laaiende zon. Het licht
verblindde je. Er hing een weeë geur van
verrotting en vuil. Wat je hoorde waren
slechts de harde voetstappen van de wacht,
gerinkel van een geweer. Op de binnen
plaats zelf bevond zich niemand. Die bin
nenplaats was even kaal als de cel. Totdat
ik daar op zekere morgen, ergens in een
hoek, een slordige stapel boeken opmerkte.
Kennelijk hadden de Japanners, onder wie
ik daar in Indië gevangen zat, die boeken
uit enige nabij gelegen bungalows weg
gehaald, waarvan de bewoners geïnterneerd
waren. Vermoedelijk was het de bedoeling
ze te verbranden. Ik inspekteerde de boe-
kenhoop, het meeste was Engels. Geen won
der, er hadden in die mooie bergstreek veel
Engelsen gewoond, rustende planters en
ambtenaren uit Malakka en de Straits. Plot
seling viel mijn oog op een bijzonder oud,
dik boek. Ik nam het voorzichtig in mijn han
den en ontdekte tot mijn verrassing dat het
een eerste editie van „Nicholas Nickeleby"
was, een uitgave van 1839. Daarnaast lag
nog een moderner druk van Dickens' „Pick
wick Papers". Ik keek schuw om mij heen.
Er was nog steeds niemand. Snel bracht ik
de beide Dickens-delen naar mijn cel. Daar
heb ik ze lang gehouden. De „first edition"
van „Nicholas Nickleby" bevindt zich op het
ogenblik zelfs nóg in mijn bezit. Mijn enige
oorlogsbuit, vele jaren lang in gevangenis
sen en interneringskampen vrijwel mijn enige
bezit.
Het was Kerstmis geworden in mijn cel. De
muren waren nog altijd even kaal en troos
teloos. Ik was nog altijd geheel alleen, met
buiten de muur slechts die voetstappen,
gekraak van lederwerk, gerammel van een
geweer. Maar ik was plotseling minder
alleen dan voorheen. Ik had Charles Dickens
tot gezelschap. Wonderlijk, hoe die tot mij
sprak, hoe ik als het ware zijn stem hoorde,
niet als in een verre droom, een fantasie,
maar vlabij. Zó vlakbij, dat de omstandig
heden in het boek soms precies bij de mijne
schenen aan te sluiten. De economie van
mr. Squeers, in „Nickleby", kwam bijvoor
beeld geheel overeen met die van de
Japanse gevangenisleiding, zelfs tot in es
sentiële détails. Zo bestond mijn rantsoen
daar uit een bruine, kleverige pap, gemaakt
van roebia-meel, bijzonder weinig voedzaam
en smakeloos. In Dotheboys Hall kregen de
pupillen van de heer Squeers als voor
naamste maaltijd: „a brown composition,
which was called porridge." Het feit dat
Dickens mijn gevangenisrantsoen in Indië
met zijn profetische blik kennelijk reeds
honderd jaar geleden voorzien had, gaf
deze smakeloze massa onverwacht een zeer
pétillante geur, zelfs een ietwat pittige, op
wekkende smaak. Ik voelde mij herkend en
getroost. Maar ook minder zuiver aardse
zaken wist Dickens in de gevangenis voor
mij te sublimeren, zoals de gevoelens van
heimwee die Nickleby op een zeker ogen
blik bevangen, wanneer hij met weemoedige
harteklop terugdenkt aan de quiet homely
scenes" van een gelukkiger verleden, dat
klein geluk van een verloren huiselijk be
staan. En hoe leek de „debtors prison", die
Charles Dickens in zijn „Pickwick Papers"
beschrijft, niet op onze tegenwoordige ver
blijfplaats, met zijn „agonies of want", zijn
„nakedness" en zijn „starvation"!
Maar schuilt er dan ook een zekere zij het
iewat schrale troost in een ontdekt treurig
lotgenootschap, hoe verwarmend en prik
kelend waren mij daar, in die cel, de
bladzijden uit Pickwicks journaal aan het
Kerstfeest ten huize van mr. Wardle gewijd!
Ach, hoeveel tientallen malen heb ik dat
stuk daar herlezen en er, naakt en verhon
gerd, mijn vreugde aan beleefd. In gedach
ten zag ik dat met Samuel en zijn vrienden
bij „the huge fire of blazing logs" aan een
substantieel souper, met een bowl warme
wijn zo groot als een wasteil. Mr. Pickwick,
zijn buikje vooruit, kijkt tevreden in het rond
en zegt: „This is, indeed, comfort." „Kom
aan, vul de glazen", zegt mr. Wardle, „en
laten we nu een lied zingenEn daar klonk
dan een Christmas Carol. Als ik mij daar zo
inleefde voelde ik mij weliswaar tot „the
poor relations" van mr. Wardle behoren,
die onder aan de tafel moesten zitten en
het hardst dienden te juichen, maar mijn
extase was écht. En gelukkig lezen wij dat
mr. Pickwick zelf voor de arme slokkers één
en al vriendelijkheid was. „Want rijkdom of
armoede beïnvloedden zijn hart en zijn oor
deel niet." Wij waren dus hartelijk welkom,
ik in mijn cel en alle andere gevangenen
en geïnterneerden, zelfs zonder shirt collar,
in magere ribben, met niets dan een voddig
broekje om de lendenen. En in mijn gevan
genis smulde ik mee, in felle concurrentie
met „the fat boy" en zijn „jolly meat-pie,
a steak, a dish of potatoes and a pot of
porter". Dit klinkt misschien nu wel een
beetje vreemd, in onze huidige welvaarts
staat, nu we al het goede weer zo gewóón
vinden, maar u moet zoiets eens lezen ver
van de bewoonde wereld, tussen muren,
volstrekt eenzaam, hongerig en verpauperd
Dan is zo'n „jolly meat-pie", op de wijze
waarop Charles Dickens ons die serveert,
een brok allerschoonste, hemelse poëzie.
Maar er was méér. Intens Dickens lezend
en herlezend, in mijn cel, scheen de kleine
ruimte zich te vullen met geuren van denne
groen, en - o vreemd geheim - de wanden
vielen weg, er kwam zacht licht in de
schemering, boven mij en rondom mij.
Mijn hart werd week van levenshoop en
nieuwe verwachting; week en tegelijkertijd
sterk. Er stroomde nieuwe kracht door mij
heen, die alle moedeloosheid en droef
geestigheid verjoeg. Ik vierde Kerstmis, en
ik vierde het werkelijk als een feest van
geboorte, van wédergeboorte van het Licht,
dat door geen duisternis te overwinnen
valt.
Een boek, niets dan een oud vergeeld boek,
en niet eens het Boek der Boeken, maar
een simpele roman van Charles Dickens,
een eeuw geleden geschreven, wist mij hoop
en troost te schenken in die moeilijke
periode van mijn leven. Een boek, en de
suggestieve vertelkracht van een groot
schrijver, die mij temidden van de diepste
ellende de adem van Kerstmis overbracht.
Kerstmis, dat is: innerlijke kracht, wijsheid
en schoonheid, Dat is: geloof, hoop en
liefde. Liefde het meest.
In een wereld van haat en verbittering kwam
zo de liefde tot mij, door de troost van een
verhaal, de glimlach van een toekomst, van
een leven dat tóch nog niet verloren leek.
Niet meer.
Ja, er is een schoner en heerlijker kerst
verhaal, het énige, in een heilig Boek dat
met geen ander boek te vergelijken valt.
Ook daar heb ik aan gedacht, die nacht en
die dag. Maar het was Charles Dickens
die er mij met zijn milde menselijkheid,
zijn humor, zijn aardse werkelijkheid én zijn
romantische fantasie, aan herinnerde. En die
ze in deze kale cel ook de ön-aardse
schoonheid en harmonie van Kerstmis voor
mij tot werkelijkheid heeft gemaakt.
Terwijl ik dit schrijf is het bijna wéér Kerst
mis. Het is lang geleden, dat ik mijn kerst
dagen in een gevangeniscel doorbracht. Ik
moet er met Kerstmis altijd weer aan
terugdenken. Niet met haat en bitterheid,
maar met een glimlach van verzoening. In
mensen een welbehagen
Wat ik nu nog zeggen wil, tot allen die dit
lezen en ook tot wie dit niet lezen en vooral
tot allen die eenzaam zijn, en misschien
bitter, en vervuld van heimwee, en hongerig
naar liefde of naar een vaderland, ligt
samengevat in vier woorden, die ge óók in
de „Pickwick Papers" van Charles Dickens
vindt. Het is een eenvoudige, maar diep
gevoelde wens, de wens waarmee Samuel
Pickwick aan het einde van zijn avontuur
lijke en bewogen rondwandeling zijn vrien
den toesprak.
Hij zei: God bless you all.
6