De Heilige Kroningsbloem
VAN HEUTZ
Noesa Kambangan, het drijvende eiland, ligt vóór de Zuidkust van Java, recht tegenover
Tjilatjap. Volgens de Javaanse overlevering kwam het er aandrijven en werd het er op de
huidige plaats door een heilig man, wiens lichaam in één der grotten begraven ligt, ver
ankerd. In verband met de zeer interessante vegetatie zijn enkele delen van dit eiland
tot natuurreservaat verklaard.
Een van de merkwaardigste planten die
men op het eiland vindt draagt de Javaanse
naam Wijoyo Koesoemo en kan alleen ge
vonden worden aan het uiterst oostelijk ge
deelte van het eiland, op de haast onbe
reikbare rotsachtige eilandjes ervoor.
De plant is een gewone heester met een
voudige witte bloemen, maar hij is beroemd
in de Javaanse legenden en bleef voor Eu
ropeanen lang door een geheimzinnig waas
omgeven,
In voorbije dagen, toen de Javaanse vor
sten nog hun volle macht uitoefenden
was het plukken van deze bloem streng ver
boden en wie zich hieraan niet hield werd
met de dood gestraft. Niemand mocht deze
planten in het bezit hebben, en zelfs de
Soesoehoenan van Soerakarta werd slechts
toegestaan deze geurende bloemen eens in
zijn leven te dragen - bij zijn kroning.
Talrijke edelen begaven zich dan met hun
dienaren naar Noesa Kambangan om er de
heilige bloemen te zoeken. Een speciaal
daartoe aangewezen persoon moest de
bloem plukken en deze aan de officiële de
putatie overhandigen onder inachtneming
van de voorgeschreven ceremoniële vor
men. Nog in 1893 trok een deputatie van
60 personen te voet van Solo naar Noesa
Kambangan om de bloem te plukken, ter
opluistering van de troonsbestijging van
Pakoeboewono X. Gewoonte was dat op
de terugweg naar Soerakarta de bloem eer
werd bewezen door de bevolking.
Men nam aan dat de aan de macht zijnde
prinsessen gewoon waren deze bloemen in
een roedjak te eten tijdens hun zwanger
schap, opdat de zoon die men verwachtte
zou worden als de bloem, nl. beschaafd
wi), moedig joyo) en van hoge komaf
koesomo). De reden van de onbekendheid
van deze plant was, dat zij werd veron
dersteld slechts op Noesa Kambangan voor
te komen.
In Mei 1847 kreeg Junghuhn een takje
van de heester van een officieel gouverne-
ments persoon, die deze zelf had gekregen
van de met het plukken belaste officier.
Helaas waren, toen Junghuhn het takje
kreeg, de bloemen reeds afgevallen zodat
de aard van de bloem vooralsnog een ge
heim bleef.
In 1850 lukte het Teysman, de beroemde
hortulanus van de Botanische Tuin te Bui
tenzorg, het raadsel op te lossen. De mys
terieuze plant bleek te behoren tot de fa
milie der Nyctaginacaea, waarvan de Mira-
bilis jalappa - de zg. 4 uur bloem - kern-
bang, poekoel ampat, een bekende soort
genoot is. Zij is zeer nauw verbonden aan
Pisonia Alba - koolblanda - een plant die
over de hele Archipel is verspreid. De on
bekende soort van deze groentenfamilie
werd nu Pisonia sylvestris genoemd, maar
sommige botanisten zien zulk een nauw ver
band in de vorm en groei tussen beide
planten, dat zij deze Pisonia beschouwen
Pisonia Sylvestris - de Heilige Kroningsbloem
als slechts een geelbladige variëteit van de
voorgaande.
In 1854 verkreeg de Botanische Tuin te
Buitenzorg een aantal stekken van de Wi
joyo Koesoemo, die allen slaagden. De bloe
men zijn noch fijn van vorm noch rijk van
kleur, maar zij hebben een sterke geur iet
wat gelijk aan die van kersebloesem. Het
gelukte Teysman zelfs vast te stellen dat
deze plant niet uitsluitend was gebonden
aan de rotsen van Noesa Kambangan, maar
ook werd gevonden op vele plaatsen bui
ten Java.
Waarom de bloem als heilig wordt be
schouwd, lezen we in de Javaanse legen
den.
Bij het begin van de Schepping plaatste
Brahma een vonk van zijn eigen goddelijke
wijsheid in het hoofd van de mens en het
zaad van de Wijoyo Koesoemo, de heilige
plant, in diens hart. Indien hij ooit dit zaad
tot bloei zou weten te brengen, zou hij on
sterfelijk zijn en de gelijke van zijn Maker.
Vishnoe echter wenste het het mensdom
wat gemakkelijker te maken, en bracht één
der zaden uit de hemel om dit op het rots
eiland bij Noesa Kambangan te planten.
Toen Ardjoena, een heldenfiguur uit de
Mahabarata in oorlog was met de gewel
dige Koeroewas, zocht hij naar deze bloem,
die hem onkwetsbaar moest maken in de
strijd. Dagenlang zwierf hij over Noesa
Kambangan tot het geluk met hem was: hij
vond de heester met een bloem in knop
vorm. Gedurende zeven dagen mediteerde
en vastte hij, gedurende welke tijd de bloem
zich opende. Hij plukte de Wijoyo Koesoe
mo en stak hem achter zijn oor, en gedu
rende de gehele oorlog bleef de bloem er
zitten zonder te verwelken. Ardjoena bleek
onkwetsbaar. De pijlen van zijn tegenstan
der werden als door onzichtbare handen
opgevangen en hij won de oorlog. Zijn glo
rie werd echter door verdriet verduisterd,
want met zijn laatste pijl had hij zijn half
broeder Karna gedood, waardoor hij zich
aan broedermoord had schuldig gemaakt.
Geschokt door zijn verdriet trok hij zich in
kon zo nu en dan rauw uit de hoek komen.
In Buitenzorg hoorde ik het volgende ver
haal.
Na het afscheidsdiner van Colijn op het
Paleis groepten de gasten bijeen in de voor
galerij. Net zoals op de meeste recepties:
de dames en de heren allebei apart op een
kluitje. De G.G., die dat op Koetaradja an
ders gewend was, beende naar het groepje
dames toe en zei: "Waar hebben de dames
het over?"
"Tja, Excellentie", zei een van de vrouwen
"waar zouden we het anders over hebben
dan over de kinderen in Holland!"
"Denkt U erom, Mevrouw", zei Van Heutz,
"zorg, dat ze een royaal maandgeld heb
ben". "Ja, Excellentie", zei die mevrouw
"U hebt goed praten, maar wij, met onze
schrale ambtenaarssalarissen!"
"Mevrouw, een flink maandgeld. Als ze toch
de verkeerde weg opgaan, heb ik beter dat
ze 't doen met een tientje op zak dan met
een rijksdaalder".
Toen ik in 1923 een dienstreis maakte
over Sumatra, kreeg ik ambtelijk contact
met Van Heutz Jr. die toen Gouvernements
arts was op Padang. Ik vertelde hem toen
dit verhaal. Hij had er geweldige schik in.
"Ja", zei Junior, "dat was nou echt iets van
m'n vader, 'n Pracht van 'n vader hebben
we aan hem gehad!"
de woeste bergen van Java's Zuidkust te
rug, om er zijn leven in gebed en vasten te
eindigen.
Toen besloot de rusteloze geest van Kar
na zich te wreken. Weder opstaande in het
mooie lichaam van de prinses Rara Wudu
haastte hij zich naar de kluizenaar, die snel
voor het hemelse schepsel bezweek. Onder
voorwaarde dat hij haar de Wijoyo Koesoe
mo zou geven, beloofde Rara Wudu hem te
zullen trouwen. Ardjoena bedacht zich geen
moment en gaf haar de bloem. Van dat mo
ment af was hij weer sterfelijk, en kon hij
door Rara Wudu worden gedood.
De goden raakten in toorn en veroordeel
den de prinses tot eeuwigdurende folterin
gen. Tevergeefs jammerde zij om vergiffe
nis. Wanhopig bad zij toen de god Vishnoe
- de Godheid der Vernietiging - om haar
uit de ellende te verlossen, en deze gaf
gehoor aan haar verzoek. Zijn vergezellen
de geesten namen haar op en wierpen haar
van de rotsen in de ziedende zee. Rara
Wudu droeg echter nog steeds de heilige
bloem en stond daardoor onder protectie
van Brahma zelf, de Machtigste der Mach
tigen. Ze overleefde de val.
Tot op heden leeft zij voort als Ratoe
Loro Kidoel, de Godin van de Zuidkust. Zij
leeft op de bodem van de zee, in een paleis
van kristal, en elk jaar brengen de vissers
haar offers. Sommige beweren, dat ze haar
gezien hebben, deze godin der zuidzee, in
de gestalte van een mooie vrouw. Maar
van hen die haar gezien hebben, komt nooit
iemand terug. Want Karna, de boze geest,
die aan haar verbonden is als dienaar, trekt
een ieder die haar heeft gezien in de peil
loze diepten van de zee. JCH.
Naar het Engels uit Ned. Indië Oud en
Nieuw 1933 blz. 477.
13