BRIEF VAN THUIS
Vervolg van pag. 5
ook meesters waren die hun slaven begre
pen en wel verzorgden, al was het alleen
maar om hun "meubels" waardevol te hou
den. Daaraan doet het gedrag van beroerde
meesters niet af. Ook geloof ik dat er mas
sa's slaven waren, die eigenlijk op een veel
hoger niveau van achtbare dienbaarheid
leefden. Die honderdjarige slaaf had gelijk,
en vele tarara-boemdijee "freedom-riders"
zijn of politiek boesoek, onvolgroeid of mis
leid.
Er zijn nu eenmaal vele niveaux van le
ven, zoals er ook vele niveaux zijn van
menselijke geaardheid, ontwikkeling EN GE
LUK. Waarvoor sommige mensen geboren
schijnen te zijn zoals anderen voor het ON-
geluk geboren zijn. Daardoor ontstaan er
eindeloos veel variaties van dienbaarheid,
met op ALLE niveaux slavernij. Elk gene
raliserend oordeel is fout EN GEVAARLIJK.
Hierdoor zijn talrijke vergissingen gemaakt,
die mensen van hun geluk beroofd hebben.
Want ook in het dienen kan een maximum
geluk schuilen.
Ik had vroeger een jonge hulp in mijn
boedjangbestaan, wiens grootste geluk het
WAS om djongos te zijn. Hij nam al zijn
egards als djongos nauwgezet en met grote
spontaniteit in acht, zelfs al was ik een
"onverschillige donder". Mijn simpele tafel
in mijn simpele goeboek waar nooit iemand
kwam, was altijd perfect gedekt; mijn bed
opgemaakt als door een Hollandse huis
vrouw; de vloeren en erven geveegd; mijn
eten gekookt en zelfs mijn brood gebakken
op tijd en met de uiterst denkbare finesse.
Satoe heette mijn "Planchet"; God bless
him.
Maar nu komt het; hij was gelukkig met
de dienst bij mij, maar miste nog steeds
één ding, nl. zijn UITERLIJKE distinctie als
djongos. Na een groot aantal lichte hints
begreep ik het eindelijk en kocht voor hem
een mooie lange broek met toetoep-jas,
een sarong als heupdoek, een keurige
hoofddoek en terompa's en last but not
least de bijbehorende "gouden knopen".
Hiermede "paradeerde" hij voortaan elke
dag vanaf dinnertime. Kunt U zich voor
stellen een schamele boedjang-goeboek in
een uithoek van de wereld waar nooit een
mens kwam, en daarvoor een "djongos
van Hotel des Indes" in correct uniform,
wachtend op niets...?
Wat mij in Europa zo opvalt, is de ken
nelijke ontevredenheid van bedienden, tuin
knechten, obers (tegenwoordig is iedereen
"ober-kelner", niemand meer kelner!), enz.
met hun nederige status. In Parijs kijkt de
gemiddelde concierge alsof hij elk ogenblik
weer een nieuwe Marie Antoinette op een
vuilniskar naar de guillotine moet brengen.
Elke lakei voelt zich "maar een lakei" en
suppoosten en bodes zoeken vergoeding
voor hun nederige status door zich als boe
mannen te gedragen. Wie heeft deze arme
mensen ooit dat inferioriteitscomplex aan
gepraat? "Bazen" misschien die diep bin
nenin toch "hielenlikker" zijn van hun eigen
bazen? Waarom is de overtuiging van de
Vader des Vaderlands dat hij "U dienaer
t'aller stont" is, in het volkslied een deugd
en in het volk een schande? De onderteke
ning Uw dw. dr. heeft een smadelijke slaaf
se bijtoon gekregen en in het omgangsleven
is afgerekend met het "om U te dienen".
O schoonste triomf van het proletariaat:
wij zijn allen meesters en niemand is meer
knecht...!
Onlangs maakten wij kennis met een
ouderpaar dat letterlijk "verscheurd was
van ellende" omdat de zoon niet meer stu
deren wilde en kelner wilde worden! Hoe
afschuwelijk! De jongen zelf was gewoon
radeloos, want voor hem was er geen mooi
er start van een carrière dan tafels keurig
te dekken en vrolijke eters tot dienst te zijn.
Hoe menig eigenaar van een reeks restau
rants of hotels is begonnen als kelner; is
niet de keukenmeester, hoteleigenaar en
schrijver Ludwig Bemelmans begonnen als
koksknechtje?
In mijn loopbaan als onderwijzer heb ik
menig kind zien breken onder een onbuig
bare harde ouderdwang van valse eerzucht.
Toen een bankdirecteur uit Indonesië te
rugkwam en ik hem vroeg hoe of het daar
ging, was zijn wonderlijke antwoord:
"Ik heb daar meer tevredenheid gezien per
vierkante meter dan in Holland". Want het
Indonesische volk kan nog dienen!
En de God die wij dienen, had een Zoon
Die de voeten van Zijn discipelen kon was
sen. Hoe hoog zijn wij gestegen, die alle
maal "eigen meester, niemand's knecht"
zijn. "Hear hear! Britons never will be sla
ves!"
En in Spanje en Mexico zijn camerera's
en camerero's (baboe's en djongossen) die
in houding en fierheid twee koppen uitste
ken boven de zelfingenomen tourist, die
zich "als een koning laat bedienen".
Laat ons nuchter om ons heen kijken:
mensen met een slavennatuur bestaan nog
steeds (evenals slavenuitbuiters). Flemers
en kruipers leven in de hoogste rangen. De
dienende mens, hij zij commies 4de klas
of Gouverneur van West Java, hij is dood.
In duizenden Indische gezinnen, waar nu
dit artikel gelezen wordt, verrijst het onver
getelijke beeld van de martiale mandor met
zijn prachtsnor, zijn onberispelijke toetoep,
korte heupkain en perfect in de vouw zit
tende broek, de tarompa's aan de voeten,
de magnifieke hoofddoek, de houding van
een officier, als hij met zijn duim zo kwam,
en met een lichte hoofdknik bekendmaakte
dat het ontbijt geserveerd was, "Toean BE-
SAR".
Weet je, al was je het niet, al was je
maar een heel kleine boeng, een lompe ba-
roe, daar werd je het van! Met hun waar
digheid hebben onze bedienden ons van
meesters heren gemaakt! Wij hebben sinds
dien duizenden kunsten en kunstjes geleerd,
maar we hebben de Kunst verloren om met
waardigheid te kunnen dienen!
Slavernij, dienbaarheid. Zullen wij vóór
dat wij bazuinschallend slaven gaan verlos
sen, eerst niet liever leren weer gewoon
te dienen? T.R.
iniiniiiiiiiiiiiiiiiinnnnninnnnnniiiiiiiiiinninimminnniiiiiiiiiininnnnnninnnnniiiiiiniiiiiiinnninnniiiiiiiiiiiinininnnnnnnnniiiiiiiiiiiiiiniiiinnnnmmiiniiiiiiiiiiiiiiiiinnnnnniiiiiiiiiiiiinnnnnniiiiiiiiiiiiiiiiini
Deze brief schrijf ik op weg naar Indonesië, waar ik met Gods hulp in
goede welstand hoop aan te komen op de dag dat U dit nummer in de bus
gestopt krijgt.
Als U dit stukje leest, ben ik waar U zo vaak in Uw gedachten vertoeft.
En U, na zoveel jaren Tong Tong, goed kennend, weet ik hoe ik schrijven
moet om aan te sluiten op Uw gedachten.
Dat zal niet meevallen, neen. Ik
denk de eerste weken niets anders
te doen dan kijken, luisteren, ruiken,
proeven, tasten, Want ik kom met
zintuigen die in elf jaren erg gesleten
zijn. Met een geest die misschien le
lijk misgroeid is. De Voorzienigheid
leidde mijn schrijvende hand.
Ik kom met een tas vol adressen,
veel te veel om ze alle op te zoeken.
Maar één afsprakenboekje kent geen
voorkeur of berekening. Dat is het
afsprakenboekje van dezelfde Voor
zienigheid Die alle ontmoetingen be
paalt. Dus twijfel ik niet en ga met
blinde zekerheid.
Tot nu toe is slechts mijn heenreis
betaald. Maar dat wilden wij toch
alleen? Daér zijn? Waar alle mach
tige relaties en grote vrienden faal
den, hielpen onophoudelijk giften van
lezers. Moest ik nóg wachten tot de
volle heen-en-terug betaald was? On
zin toch? Dat komt straks in orde.
Als het zo zijn moet. En als ik daar
blijven moet zal het net zo'n ondoor
grondelijke noodzaak hebben als mijn
elf tegenstribbelende jaren hier.
Wij allen worden gedragen met on
ze ja's en neens naar een lotsbe
stemming van alle ja's en neens sa
men, waarvan wij alleen één ding
weten: als ons hart zegt dat het goed
is, zal het "daar ergens ver" ook
goed móeten zijn.
Donkere wolken aan den einder?
Ja. Hoe donker en hoe fataal? Waar
toe dient alle gissen en berekenen?
Daarachter ligt het doel dat eeuwen
her bepaald werd. Wij gaan dus.
Ons hart zegt immers dat het goed
is?
Nochtans zegt het kleine hartje in
het kleine ikje dat Tjalie heet: "Tot
een spoedig weerziens! Tot een
spoedig weerziens!" T.R.
1uimailmilminminimaiaaanmaanma
6