J. A. De Gelder
vervolg van pag. 6
maar één „Tjies" en „Tjoek" begrijpt en
ik bij de echte Hollandse maatstaven lager
sta dan zelfs een Speenhoff! Ik ben in boe
kenkasten, maar ik leef er niet. Er is good
will, ja. Er is ergens ook zeker een „vage
roep van onbekende verten", zeker. Maar
verder ben ik in de Nederlandse literatuur:
„barbarus hie ego sum, quia non intelliger
ulli". Ik ben hier een vreemdeling (barbaar)
want niemand begrijpt mij".
En zo bent U!
Resumerend leg ik dus voor het beoorde
len van alle kunst de maatstaven aan van
waarachtigheid, eerlijkheid, zuiverheid en
lotsbepaling, niet van schoonheid en tech
niek. Ik stel de locale tijdelijke perfectie
ondergeschikt aan de universele en tijdlo
ze. Dit mag mij nu stellen buiten de ge
meenschap, maar het geeft mij het geluk
van het weten dat de „uitstervende" In
dischman herboren zal worden en dat eens
tanggoeng dichters geboren zullen worden,
die de evenknie zullen zijn van Resink (die
ik mateloos bewonder).
Tong-Tong mag eens sterven, maar de In
dischman zal uit „deze dode humusbodem"
nieuwe woudreuzen voortbrengen, groter
dan wij ooit zagen. Want elke mens leeft
voorbij zijn eigen leven.
Om nu nog preciezer te zijn: wie als In
dischman dichten wil, kan dat alleen maar
doen als Indischman, nooit (goed!) als „ook
Hollander" of „ook Fransman", enz. Ik weet
het door studie van de literatuur en door
ervaring. Dertig jaar geleden schoot ik niets
op in het bootje van Marsman, Slauer-
hoff, Ter Braak, enz. Dus stapte ik uit de
Hollandse jol over in de Indonesische djoe-
koeng, de uitgeholde boomstam. Toen
schoot ik wel op. Hollanders mogen spot
ten met mijn gammele prauw en ze mogen
niet begrijpen waarom ik in zo'n rotding
zit, maar ik schiet op. Achteruit roeien in
zo'n Hollands ding ligt me nu eenmaal niet,
vooruit pagaaien in mijn boomstam ligt me
van nature beter. En aangezien elke kunst
Natuur is, zal ik deze keuze moeten doen.
Punt.
Nu nog even een heel duidelijk en prac-
tisch voorbeeld. Eens op mijn zwerftochten
door Amsterdam zag ik in de Transvaal-
buurt een kaartje voor het raam hangen:
„Wees een heer of damen
zet uw fiets niet voor mijn ramen"
Dit is een gedichtje (al wordt een echt
dichter natuurlijk furieus als ik dit consta
teer). Maar geloof me: dit is zuiver en door
en door Hollands. Zo'n gedicht zou een In
dischman nooit kunnen maken.
Een Indischman zou b.v. kunnen maken:
„Ik kom uit het land van de melati
Waar je rijst eet bij de kattie".
En dan worden hoogstaande dichters ook
gramstorig, maar het is uniek Indisch en
geen Hollander van alle twaalf miljoen kan
dat ooit maken!
Wie echt dichten wil, beginne helemaal on
deraan en bij zichzelf en vertone geen
kunstjes op een geleende fiets om die bo
vendien voor andermans ramen neer te zet
ten. En als heel Holland U uitlacht om uw
„gekke" dichtkunst, stoor U daar niet aan.
Wees Uzelf. Selamat djalan. En altijd: Poe-
koel teroes!
T.R.
geb. te Assen 31-5-1841 - Overl. 's-Grav.
28-3-1912.
Benoemd tot Luitenant ter Zee 1861 be
haalde hij reeds op 21-jarige leeftijd, en wel
in Juni 1862 het Ridderkruis der M.W.O.
voor wapenfeiten bij gevechten met zeero
vers op het eiland Karatalang in de baai
van Lobo. Na het adspirant-ingenieurs ex
amen voor de Waterstaat in Ned. Indië te
hebben afgelegd nam hij ontslag uit de zee
dienst, en werd hetzelfde jaar in die rang
aangesteld. Tien jaar was hij bij deze dienst
werkzaam en klom hij op tot ingenieur 2e
Klasse in 1872. In die tijd was hij eerst aan-
wezend ingenieur in de residenties Banjoe-
mas en Pekalongan, waar nog tal van belang
rijke waterstaatwerken van zijn werkzaam
heid en kunde getuigen. In 1873 ging hij met
verlof naar Europa, waar hij de eerste be
moeiing kreeg met de Bataviasche haven
werken. In 1875 werd hij benoemd tot in
genieur der 1e Klasse en 1877 werd hij
benoemd tot uitvoerder en chef dezer ha
venwerken te Batavia.
Wegens buitengewone verdienste werd hij
in 1879 benoemd tot hoofdingenieur 2e
Klasse en 18 Augustus 1882 tot 1e Klasse,
beide keren bij keuze. Tevens volgde in
1881 zijn benoeming tot ridder in de orde
van de Ned. Leeuw. Tijdens de bouw van
de havenwerken is hij tevens belast ge
weest met de bovenbouw van de nieuwe
fabriek voor Marine en Stoomwezen te Soe-
rabaia. Toen de haven van Batavia in hoofd
zaak gereed was, keerde De Gelder in 1883
met verlof naar Nederland terug met een
grote reputatie als administrateur en als
technicus. Men voorspelde hem nog een
schitterende loopbaan. Men onderhandelde
met hem over de ministers-portefeuille van
Koloniën, waarvoor hij geen geneigdheid
betoonde. Maar toen de Regering hem in
1884 het lidmaatschap van de Raad van
Indië aanbood, nam hij dit aan.
Zijn benoeming bedoelde een bepaald pro
gramma van Indisch regeringsbeleid, waar
van het hoofdkenmerk was bezuiniging, die
in de eerste plaats zou worden toegepast
op de dienst van de Waterstaat en B.O.W.
Bovendien was er een zeer gegronde grief
tegen deze diensttak. Vele ingenieurs wer
den niet zodanig te werk gesteld, dat hun
technische qualiteiten tot hun recht kwa
men. De Gelder was de vader van een
nieuw reglement, waarbij de zogenaamde
"Algemene Dienst" in het leven werd ge
roepen, terwijl de normale formatie werd
terug gebracht van 75 op 39 ingenieurs.
Een inkrimping dermate rigoreus, dat zij
nimmer in haar volle omvang kon worden
toegepast, en tenslotte ook geen blijvend
karakter heeft gehad. Als R.v.Indië heeft
de Gelder zich door deze aan hem toege
schreven reorganisatie veel vijanden ge
maakt. Ook in andere, speciaal technische
vraagpunten ging de Regering dikwijls me
de met zijn adviezen, die soms vierkant in
gingen tegen de mening der tot dusverre
geraadpleegde technische hoofdambtena
ren. Na twee jaar nam De Gelder zijn ont
slag en keerde op zijn 45ste jaar terug
naar Nederland. Tijdens zijn Indische loop
baan, waren hem vele onderscheidingen ten
deel gevallen, buitenlandse en de Ridder
van de Gouden Leeuw van Nassau.
Hij heeft een belangrijk aandeel genomen
in de oprichting van de DROOGDOK MIJ
"TANDJONG PRIOK", van de KONINKLIJKE
PAKETVAART MIJ, en van de KON. NEDER
LANDSE MIJ TOT EXPLOITATIE VAN PE-
TROLEUMBRONNEN IN NEDERL. INDIË,
van welke maatschappij hij de eerste Direc
teur was. Hij is oprichter en President-Com
missaris geweest van de MAATSCHAPPIJ
SURINAME.
Van tal van kleinere maatschappijen is hij
commissaris geweest en zij hebben van zijn
adviezen veel kunnen profiteren, o.a. ook
de Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij,
hoewel hij niet officieel hiermede verbon
den was.
In zijn necrologie verschenen in het Week
blad DE AMSTERDAMMER van 28 April
1912, bepleitte de Oud-Hoofdingenieur van
de waterstaat in Ned. Indië L. J. C. van Es
c.b.i., de oprichting van een gedenkteken
voor de uitvoerder van de Haven te Tand
jong Priok zijn grootste werk, gelijk Maar
schalk op het terrein der Spoorwegen op
Java, wordt gehuldigd door een Erezuil in
het station te Buitenzorg.
Het heeft niet mogen zijn, daarom hier dit
Eresaluut voor de man die de uitvoerder
was van de haven van Tandjong Priok die
heden ten dage nog immer voldoet aan de
te stellen eisen, en de bewondering opwekt
van terzake kundigen! J.C.H.
Uit: "De Ingenieur".
7