bUfa mt Emmt Bontot in het tijgerbos (IV) DE TOVERWERELD VAN TJOEBEK Lieve Bibits allemaal, Hallo, hallo, iedereen, alles in orde met jullie? Geen griepjes meer, of andere nare kwaaltjes? We gaan nu heus elke dag de zomer tegemoet! Vinden jullie dat ook zo plezierig? Als nu maar de zon geen spel breker wil zijn, hè? Want die kunnen we niet missen. Hoe kunnen we met Adama van Scheltema meejubelen van ganser har te: O zon, gij komt mij weer genezen, o, geurenvolle zomerwind. Ik wil in u gelukkig wezen een diep-gelukkig mensenkind... En hebben jullie je vacantieplannetjes al klaar? Gaan jullie nog uit, of blijf je thuis? Zijn jullie van plan om allemaal dingen te doen, waar je tijdens je schooltijd niet toe komen kon? En wie schrijft er eens een va- cantiebrief voor ons Bibit-eigenwerkhoekje? Vertel er maar over alles en nog wat in. Alles interesseert ons. Dat hoeft tante Mie- ke nu eigenlijk niet eens meer te zeggen. Dat is immers oud nieuws voor jullie. O, zeg, wij hebben thuis een nieuwe huisgenoot gekregen. Het ging zo. Op een dag kwam Philip, onze zoon van vier jaar, de trap opgeklauterd achter een paar grote re meisjes aan, die een kistje droegen. "Mevrouw, hier komt Philip met een witte muis, hij mag hem hebben van de kinderen uit het portiek hier naast. Ze willen de muis kwijt en niemand wou hem hebben. Toen zei Flip, dat u het goed vond. Hij kan niet meer terug, want de familie is meteen met vacantie weggegaan". Een pietseltje schuldig keek mijn zoon mij aan: "Mam, ze zeien dat ze 'm dood gingen maken als niemand hem wilde, en toen zei ik maar; m'n moeder vind het wel goed. Hij heet Langstaartje en hij is heel erg lief". En zo deed Langstaartje zijn intrede in onze familie. Ik heb Philip uitgelegd, dat we al tijd heel goed moeten zorgen voor onze huisdieren. Maar te goed is ook verkeerd. En we dachten nog eens over onze visjes, die er niet tegen konden toen hij ze een beboterde snee brood in hun kom legde. Een paar dagen verder trof ik ons kereltje in de keuken aan, terwijl hij het zaagsel uit de muizenkooi ververste. De hele keuken lag vol, maar 't was gelukkig uit de schone zak. Weer een andere dag was hij nog eens met de muis bezig. Zijn eigen handdoek lag op de grond. Ja, zei Flip, toen ik hem er naar vroeg: "Hij moet toch eens een keertje in bad, nou, da's nou gebeurd, en hij is al afge droogd ook. Kijk eens, dat hij weer mooi schoon is?" De zusjes vinden onze muis maar griezelig, maar die hoeven hem ook niet te verzorgen, zegt Flip, want hij is van hèm. En de laatste dagen praat die kleine rakker over niets anders dan over "mijn hond". Dat is nu een lievelingswens. Hij verzint al van alles wat hij met die hond gaat doen, en hoe het moet als wij met va cantie gaan in Augustus. Zouden we de hond wèl of niét meenemen? Als we naar de bossen gaan zou het dier misschien wel eens in een doorn kunnen trappen. Maar eigenlijk zou Flip hem de hele vacantie ook wel op de arm kunnen houden. Het moest toch maar een heel klein pieterhondje zijn! En zo fantaseert onze kleine jongen verder aan zijn droomwens, een eigen hond te mo gen hebben. Hij is de enige van mijn kin deren die zo'n uitgesproken dierenliefheb ber is. Net zoals toen ik klein was, mijn beide ouders, broer en zusjes en ikzelf al lemaal dierenvrienden waren. Maar in Indië dieren te houden ging heel wat gemakke lijker dan hier in Holland op een tweede etage van een flatgebouw. Enfin, in elk ge val heb ik hier geen kans, dat ons joggie met slangen of krokodillen thuiskomt, zoals heel vroeger mijn vader zijn moeder ver raste! Jongens en meisjes het is weer de hoogste tijd om mijn brief te sluiten. Alle maal de beste wensen en hartelijke groeten van jullie TANTE MIEKE Grieje zat midden in de boot op een bankje en vertelde griezelverhalen. Hij kende geen heerlijker spelletje dan andere jongens bang te maken. "Weet je waarvan die bo men zo krom staan?" vroeg hij. "Nee, Njo- man, niet van de wind, en niet van de zon, ze hebben buikpijn van de boze geesten in hun stam. Het hele bos zit vol boze gees ten. Het is het bos van generaal Djajaprana. Hij wou door het bos trekken, maar al zijn mannen zijn van koorts omgekomen, of door krokodillen opgegeten, want alleen iemand die nooit kwaad gedaan heeft laten de geesten met vrede. "Njoman en Bontot lachten hem uit, maar Koese was zo bang, dat hij haast niet dorst uitstappen toen Wa- jan de boot bij een wit strandje naar de kant stuurde. "Hier begint het pad", zei hij, naar de schuilplaats van Tjoebek. Het pad werd hoe langer hoe smaller, met cactus sen aan de kant, en slingerplanten over de weg heen, en ineens stonden ze voor een afgrond. We zijn verdwaald, zei Wajan spij tig. Maar ineens riep Bontot, die zich een eindje in het kreupelhout gewaagd had: "O, kijk daar eens!" Aan de overkant van het ravijn was een rots, waarop wel honderd apen speelden. Ze zaten elkaar achterna, maar hielden eerbiedig op, toen een grote oude aap voorbij kwam. Dat was de koning. De aap ging naar een jongen toe, die ach ter een rotsblok te voorschijn was geko men. Die jongen was Tjoebek. De koning gaf Tjoebek een hand, en toen legden alle kleine apen vruchten voor Tjoebek neer. Bontot floot op zijn twee vingers. Tjoebek herkende het seintje, en even later stond hij bij hen. Ik heb het pad verlegd", zei hij om de politie op een dwaalspoor te bren gen. Maar ik leef hier goed, de apen bren gen me vruchten en de bijen brengen me honing". "En waar slaap je 's nachts?", vroeg Bontot. Tjoebek wees hun de weg naar een rotsblok dat boven het kreupel hout uitstak; "Zie je de rivier daar bene den? Die gele pisangbladeren zijn het dak van mijn hut! "Daar, waar al die planken in het water drijven?" vroeg Bontot. "Dat zijn geen planken", zei Tjoebek, "dat zijn krokodillen. Die waken, en zorgen wel, dat er geen politie bij mijn hut komt!" "Maar de een of andere nacht vreten ze je op!" zei Krieje. "Dat doen ze niet", zei Tjoebek, "want ik heb hun koning gered.Die had een stok in zijn bek gekregen dat die niet meer dicht kon, en die heb ik er uit getrokken!" Wajan riep geschrokken: "O, wat is het water al hoog. Als onze boot maar niet is weggedreven". Met Sentoel blaffend voorop holden ze naar beneden. Werkelijk, de vloed had het water in de beek opgestuwd, en de boot die ze op het zand getrokken hadden lag midden in de rivier. Als ze naar zee dreef was ze voor goed verloren. En wie zou naar de boot durven zwemmen door een rivier vol kro kodillen! "Dat durft mijn Sentoel wel!" lachte Tjoe bek, en werkelijk de hond was al in het water, pakte het touw van de boot en trok haar naar de wal. De apen gooiden hele trossen vruchten in de boot. "Ik zie wel, dat je niets nodig hebt!" zei Bontot tegen Tjoebek. "Je vergist je", zei Tjoebek. "Als jullie iets voor me doen wilt, dan heel graag. Ik heb iedere week drie grote emmers afvalvlees nodig, van dat vlees dat ze bij het abattoir weggooien. Kunnen jullie niet iedere dag een emmer daarvan op het strand hier zetten. "Maar waarom', vroeg Bontot, de apen eten toch geen vlees en bovendien is het bedor ven". "Dat is mijn geheim", zei Tjoebek. "Dat mag ik aan niemand vertellen". En Wajan, blij dat hij zijn boot weer terug had, beloofde drie keer in de week een emmer afvalvlees te brengen. Toen namen ze afscheid en roeiden naar de kampong terug. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1965 | | pagina 16