Langs Tijgerpaden m door Lex Denninghoff Stelling Uitgave: TONG TONG tss. FEUILLETON Prins Mauritslaan 36, Den Haag KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE: De grote verkenningstocht door de Sumatraanse oetan is be gonnen. In Boemi Agoeng wordt aangelegd. Op een halve dag reizen vanaf deze plaats wordt een bivak opgeslagen. Hier vindt de eerste ontmoeting met de Gestreepte plaats. De volgende dag bleek het aas aangevreten. Het had den evengoed beren of varanen geweest kunnen zijn, die zich aan mijn bok te goed hadden gedaan, natuur lijk, maar de tijger had rondom zoveel van zijn visite kaartjes achtergelaten, duidelijke afdrukken van zijn reuzetatsen en zelfs 'n spoor waar hij had gelegen toen hij van het aas vrat, dat twijfel niet mogelijk was. Dat hij de uitgezette bok tóch gevonden had, ofschoon die nog niet adellijk was, was te danken aan het feit dat ik op de gedachte was gekomen om de ingewan den vanaf het pad naar de dode bok over de grond te sleuren en hier en daar stukken achter te laten. Wij haastten ons om met enige mannen een deug delijke aanzit te bouwen en vermeden daarbij zoveel mogelijk lawaai, daar wij in de verste verte niet wisten waar de tijger zich ophield. Later zou ik aan de voor zorgen meer aandacht besteden, want het is buiten gewoon belangrijk om te weten of de tijger in de buurt is en om dit te weten behoort men van tevoren de omgeving nauwkeurig te onderzoeken. Als er na melijk in de buurt van het aas struikgewas en water aanwezig is, is de kans groot dat de tijger zich niet te ver heeft verwijderd. De jagers en hun helpers kunnen hem dan zo afschrikken, dat hij niet meer op het kadaver terugkeert. Ik moet bekennen dat ik bij deze gelegenheid door nog onvoldoende ervaring beslist niet was uitgegaan van de nodige theoretische kennis bij het uitzoeken 51 van de geschikte plaats, maar instinctief had ik in dit geval het juiste plekje uitgekozen. Later bleken scrub en water niet aanwezig te zijn binnen een rayon van tenminste één kilometer. Het bos in de omtrek was vrij open, zodat de tijger zeker niet in de buurt was om zijn tukje te doen. En ofschoon ik bij het uitzetten van de bok niet de minste rekening had gehouden met de richting van de wind in de nacht, wat toch ook heel belangrijk is, was de vernauwing in de alang-alang waar het pad doorheen liep en waar de tijger geregeld passeerde, inderdaad de ideale positie voor een lokaas. Om drie uur in de middag beklom ik met Abdoel de prangong (aanzit). Het ding zat keurig in elkaar, zo klein mogelijk en goed gecamoufleerd, de stamme tjes - om kraken te vermijden - stevig met bindrotan vastgezet. Wij hadden zwaar gediscussieerd over de vraag of wij de petroleumbelor zouden gebruiken en laten branden als het donker zou zijn geworden, of dat wij in het donker zouden wachten en de koplamp zouden aanknippen als wij de tijger op het aas hoor den. Na veel heen en weer gepraat - want ook Abdoel wist zeer weinig van de gespecialiseerde tijgerjacht af - besloten wij de belor te gebruiken in verband met de vele verhalen over tijgers die geschoten waren mét gebruikmaking van de lamp. De gehele middag gebeurde er niets vermeldens waard. Zelfs varanen lieten verstek gaan, om de een voudige reden dat het aas nog niet stonk. Toen het 52 goed donker was werd de belor aangestoken en stevig aan een tak bevestigd. We wachtten, de oren gespitst om het geringste geluid op te vangen. Een eenzame muskiet gonsde sloom om het licht. Met tussenpozen klonk het weemoedige "ngoeoek", een specifiek Lam- pongs nachtgeluid dat ik nooit heb kunnen identifi ceren. In de verte liet zich af en toe een nachtvogel horen, maar voor de rest brak niets de stilte die lood zwaar om ons heen hing. Omstreeks half acht schrokken wij op door een vrij luid gesnuif ergens in de omtrek. In analoge omstan digheden, in diezelfde volkomen stilte, heeft zo'n on verwacht geluid me altijd dezelfde electrische schok gegeven, ook veel later toen ik me al tot de geoefende tijgerjagers mocht rekenen. Bij die eerste tijgerjacht deed het mijn hart bonzen als een stoomhamer. In gespannen verwachting wachtte ik op volgende ge luiden. Ik moest diep ademhalen om mijn zenuwen te kalmeren, diep en toch vooral niet te luidruchtig om te voorkomen dat de tijger het zou horen. Opeens, de spanning begon reeds weg te ebben, klonk dat onderdrukt en dreigend gegrom. Hij was er! Het besef van zijn aanwezigheid deed me het hart weer in de keel kloppen. Opnieuw hoorde ik het doffe gegrom, alsof in de verte de donder rommelde. Toch kwam het geluid uit de onmiddellijke nabijheid en naar taxatie stond de tijger geen twintig meter recht voor ons uit. Hij hield ons zeker vijf minuten in uiter- 53

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 11