Langs Tijgerpaden door Lex Denninghoff Stelling Uitgave: TONG TONG FEUILLETON Prins Mauritslaan 36, Den Haag KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE.- Wij vergezelden de hoofdfiguur van onze feuilleton op zijn ontdekkingsreis, maakten diens eerste ontmoeting met de Ge streepte mee en trokken met hem naar Negri Oedjoengkarang, waar wij kennis maken met de Zwerver. En inderdaad, het zag er allemaal veelbelovend uit! Vele alang-alangvelden waren kortgeleden toevallig afgebrand en de jonge spruiten schoten enthousiast omhoog. Op talrijke plaatsen constateerden wij vraat, zodat de aanwezigheid van herten duidelijk was. Op een avond, een prachtige beloravond - donkere maan, windstil en een prachtige sterrenhemel - was ik om ongeveer acht uur met een belorder en een gids het terrein ingegaan, op zoek naar herten. Er hing een belofte van succes in de lucht. Ook de belorder voelde het zo aan, want behoedzaam en zorgvuldig, zonder iets over te slaan, streelde de lichtbundel over de af gebrande vlakte, hier en daar over naakte takken of zwartgeblakerde stammetjes die het vuur hadden we ten te trotseren. De stugge alang-alangspruiten knerp ten onder onze gummizolen als verse sneeuw. Drie paar ogen volgden de stralenbundel, die ieder ogenblik de groene of rode ogen van een hinde of een bok konden vangen om ons dan weer de welbekende en steeds weerkerende schok van verrassing te bezorgen. Een uur verstreek. Wij hadden het eerste terrein geheel doorkruist en stapten over een karrepad in het tweede veld. Het leek me dat de herten wat later uit zouden komen, en om nu te voorkomen dat onze voet stappen het terrein zouden "verontreinigen" - uit komende herten zouden immers onze "bekas" (sporen) ruiken en rechtsomkeert maken, zodat het veld voor die avond verloren zou zijn - liet ik bij het karrepad 58 halt houden. Wij zouden een sigaretje roken, besloot ik, om de herten wat tijd te gunnen om uit te komen. Toen wij zo op ons gemak langs het karrepad lagen te roken, werden wij opgeschrikt door een ververwij- derd geschreeuw en het slaan op blikken. Er zat iets sinisters en onheilspellends in, want als door wespen gestoken sprongen wij op en spanden onze oren in, in de hoop dat details van geluiden ons wijzer zouden maken. Het gegil en het lawaai duurde slechts enige minuten. Toen hield het op. Wat voor drama had zich afgespeeld? Olifanten, dacht mijn gids. In de oemboelan verder op, aan het eind van het karrepad. Een naamloze oemboelan, die men over het algemeen als "oemboelan anoe" aanduidde. Iets in me vertelde me echter dat in het lugubere gegil te veel angst had geklonken. Er moest iets verschrikkelijks gebeurd zijn. Men kon onmogelijk zo bang zijn geweest van een kudde olifanten, die zich aan de op het veld staande gewassen te goed was komen doen. Mijn gids scheen het bij nader inzien ook zo aan te voelen. "De padi is nog te jong", reken de hij, "Maïs staat er niet, en katjang ook niet. Mis schien wat ketela. De oemboelan is nog jong. Er zul len beslist nog geen volwassen bananenbomen zijn". Ik hakte de knoop door. Wij zouden gaan kijken. Wij volgden het moeilijk begaanbare karrespoor, staken een riviertje over, over het gebruikelijke brug getje van dunne en zwiepende stammetjes, en bereik- 59 ten na een klein half uur een oemboelan van enige maanden oud. De padi stond er nog geen twee deci meter hoog. "Koek!" riep mijn gids - de gebruikelijke hoge en schelle aanroep in de rimboe, die heel ver klinken kan. "Koek!" werd er geantwoord uit het ladanghuisje op palen. Een deur vloog krakend open, een man vroeg in het Lampongs wie wij waren. "Toean", antwoordde mijn gids. "Nah, toean blandaw!" klonk het verheugd, "Allah is groot. Hij zendt mij hulp". In het schijnsel van mijn koplamp zag ik een tengere man van een jaar of veertig, achter hem gluurde nieuwsgierig een vrouw. De man kwam schielijk de trap af, snelde op mij toe, greep mijn hand ter begroeting en viel met de deur in huis: "Een tijger heeft mijn karbouw gepakt. Goestih Allah, mijn enige karbouw! Hier mijnheer, vlak onder het huis, nog geen paar meter van ons vandaan". Binnen volgde bij een walmend oliepitje het hele relaas. Man en vrouw, de enige bewoners van de oem boelan, waren zoals gewoonlijk vroeg gaan slapen. Even tevoren had de man nog wat hout gelegd op het zachtbrandende vuurtje onder het huis, waarbij hun karbouw rustig' lag te herkauwen, om de muskieten weg te houden. Eensklaps was de buffel bruusk op gestaan en gaan snuiven.Direct daarop was hij echter vreselijk te keer gegaan. Door het hevige trekken aan 60 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 11