de paal, waaraan hij was vastgebonden, concludeerde
men dat hij zich probeerde los te rukken. De man
had het beest toegeroepen om het tot rust aan te
manen. Toen was de hel pas met recht losgebroken.
Het hele huis was begonnen te zwaaien. Er was een
gevecht op leven en dood gevoerd. In het lawaai had
men het gegrauw van een tijger herkend. Men had ge
schreeuwd, men had met stokken op de vloer geslagen
en op lege petroleumblikken. Het had niet geholpen.
Na enkele minuten was een korte pauze ingetreden.
Enige zware rukken, waardoor het huisje uit z'n voe
gen dreigde te worden gerukt, waren gevolgd door
het geluid van het afknappen van het gevlochten
rotantouw, waarmee de buffel was vastgelegd. Toen
had de tijger hun karbouw weggesleurd. Hun enige
karbouw, gekocht van hun laatste geld. Het kon geen
andere tijger zijn geweest dan "Si Sjetan", de duivel,
de gevreesde tijger waar men in alle oemboelans over
sprak. Geen tijger was zó onbevreesd voor mensen;
geen tijger durfde zó brutaal het vee onder de ogen
der mensen weghalen als alleen deze gestreepte rover.
Het vrouwtje was inmiddels in huilen uitgebarsten.
Zenuwachtig snikte ze: "Met zijn parang (kapmes)
wilde mijn man de tijger achterna. Om zijn karbouw
te wreken. Hij was door het dolle heen. Ik heb moeten
worstelen om hem tegen te houden. Het was vreselijk,
mijnheer". Zij zag er in-triest uit, zoals zij haar ogen
met de handen bedekte om de tranen te beletten over
61
haar wangen te stromen. Ik voelde me ellendig mach
teloos. Wat kon ik doen? Ik zou de tijger schieten,
beloofde ik. Als ze me dan maar wilden vertellen, wat
er verder was gebeurd. En wat er van deze tijger be
kend was!
Wel, het was een duivel. Terwijl het vrouwtje had
geworsteld om haar man te weerhouden de tijger
achterna te gaan, had deze de zware buffel over een
afstand van vijftig a zestig meter rustig weggesleept,
de aanplant in, en zich pas teruggetrokken toen de
man wild schreeuwend was komen aanhollen, een
paar brandende stukken hout in de hand. Hysterisch
vervloekingen uitgillend had de man stukken hout
gegooid in de richting waarin hij dacht dat de tijger
was verdwenen, totdat zijn vrouw hem had weten te
bewegen terug te gaan, het huis in, voordat de tijger
ook hem nog eens zou bespringen. Maar hij moest nog
in de buurt zijn. Si-Sjetan liet zich niet verjagen. Wie
weet was hij nu op z'n gemak zijn buit aan het ver
slepen. Hij was brutaal, onverschrokken. Hij had to
taal geen angst voor mensen. Onder hun ogen kaapte
hij honden en vee weg met een brutaliteit die aan het
ongelooflijke grensde. Hokken brak hij open, zonder
zich door geschreeuw van de eigenaars af te laten
schrikken. Si-Sjetan was berucht. Op elke oemboelan
kende men hem.
Ik moest deze kwaadaardige rakker te pakken zien
te krijgen, besloot ik. Het leek me zo gemakkelijk.
62
Hoe brutaler een tijger was, hoe gemakkelijker het
moest zijn om hem voor de loop te krijgen. Weinig
vermoedde ik toen echter hoeveel teleurstellingen ik
nog voor de boeg had, voordat Si-Sjetan voor mijn
91/2 zou verschijnen.
Toen ik van alle feiten op de hoogte was, ging ik
met de oemboelanbewoner naar buiten om van het
één en ander poolshoogte te nemen. Mijn helpers liet
ik bij de vrouw achter. Onder het huis vond ik de
grond danig omgewoeld. Hier en daar bewezen don
kere vlekken dat er heel wat bloed was gevloeid. Een
stuk gevlochten rotantouw lag op de grond, één uit
einde daarvan nog geslagen om een paal. Het was een
stille getuige van de kracht waarover een tijger be
schikt. De buffel, tóch een zeer sterk dier, had het
touw niet kunnen losrukken, maar Si-Sjetan was het
wél gelukt terwijl hij toch door het gewicht van enige
honderden kilo's in de bek moest zijn gehinderd. Het
vervulde me met een heilig respect voor de enorme
kracht van deze reuzekat. Zonder twijfel had Si-Sjetan
inderdaad zelfs het ladanghuisje mee omgerukt als
de paal, waaraan de buffel had vastgelegen, niet toe
vallig ingegraven was geweest. Doorgaans laat men bij
de bouw van zo'n huisje de neuten gewoon op het
zand staan.
Dat de tijger maling had gehad aan het vuur naast
de karbouw, imponeerde mij nog meer. Si-Sjetan was
niet bang voor vuur. Net zo min als hij bang was voor
63
de mensen en het lawaai, dat zij konden maken. Een
dergelijke bewering zou ik op ieder ander ogenblik
naar het rijk der fabelen hebben verwezen, maar hier
maakte ik het anders mee.
Het sleepspoor was gemakkelijk te volgen. Op de
ladang bleken slechts weinig bomen aanwezig te zijn,
omdat deze niet uit primair, maar uit secundair bos
was gekapt en jaren terug ook bebouwd was geweest.
Zorgvuldig lichtte ik de omgeving af om niet voor
verrassingen te komen te staan. Iets verder op be
schenen de stralen een grauwe massa, die wij na zorg
vuldig aftasten met het licht als de karbouw herken
den. Nog bleef ik de omgeving afzoeken. De tijger
kon in de buurt zijn!
Pas na een minuut of wat, waarin ik noch een oog
noch iets dat op een tijger leek ontdekte, richtte ik
het licht weer op de karbouw. Wat zou de tijger -
na al die brutaliteit - bewogen hebben het kadaver
toch te verlaten Toch het geschreeuw van de kleine
landbouwer? De vonkenregens misschien, die het neer
vallende brandende hout moest hebben veroorzaakt?
Mogelijk. De man had ze instinctief gegooid in de
juiste richting, in de richting waarin de afstand naar
het omringende kreupelhout het kortst was.
(wordt vervolgd)
64
12