85000 DODEN IN EEN MEMORIAM
De armen worden armer.
Een lieve dame in de trein legde de Tele
graaf naast zich neer en zei: "Mooi zo!
De comunisten in Indonesië hebben een
flinke slag gekregen!"
Haar man, een keurige meneer, antwoord
de: "Ja. 85.000 Doden. Dat betekent een
geweldige nederlaag voor China".
Voor hen waren die 85 000 communisten
geen mensen. Voor hen waren het monsters
met een rood masker en een mes tussen
de tanden. Maar zelfs al waren ze monsters
geweest, dan zouden nog 85 000 bloedende
monsters een verschrikkelijk schouwspel
hebben geboden.
Voor mij zijn het mensen!.
Mensen als de mannen en vrouwen uit
mijn banjar. Mensen, als Njoman, Widje,
Ketoet, Mendere, Wajan. Mensen die sinds
de Jappen voet aan wal zetten nauwelijks
meer één gelukkig jaar gekend hebben, die
de rampokdagen van 1950, en de aardbe
ving van 1963, en de muizenplaag over
zich zagen komen, en ondertussen, door
corruptie en inflatie wegzonken in steeds
onvoorstelbaarder armoede. Mensen, die ge
loofd hebben in woorden en idealen waar--
mee hun eigen gouverneur en hun eigen
president schenen te sympatiseren, en die
dat geloof in een nieuwe tijd en een betere
mensheid nodig hadden om hun zwaar be
staan te dragen.
Ze hebben geloofd in hun leiders, zoals
eens Djajaprana, de Balische volksheld, ge
loofde in zijn verdorven koning, die hem
in de strijd stuurde voor niets dan zijn
eigen macht en wellust.
Djajaprana, misleid en bedrogen en opge
hitst tegen een vijand, even misleid als hij
zelf, zag zijn makkers, meegesleept, om
zich heen vallen, en drenkte met zijn eigen
bloed, als een strijdhaan, de grond van Bali.
Ik hoor, dat de banjar waar ik gewoond
heb in de as gelegd is, dat de mannen ge
dood zijn of gevlucht in de bergen, dat
vrouwen en kinderen hongerend aan de
rand van de weg zitten, en dat dat zelfde in
duizende kampongs van Indonesië het ge
val is.
Ik wil de schuld niet verminderen van een
Aidit op Java, of een Soetedjo op Bali, en
ik wil niet eens beweren, dat de commu
nisten uit de dessa's opgezweept door hun
leiders, niet tot even verschrikkelijke daden
in staat geweest zouden zijn, als de furies,
die de generaals in mootjes sneden.
Maar ik weet ook, dat zij geen slechter
mensen waren dan degenen, die hen gedood
hebben, en dat zij gevallen zijn als slacht
offers van de verschrikkelijke waan, die in
de mensen van een ander ras, een andere
huidskleur, een ander geloof, of een andere
politieke richting het individuele gezicht
van zijn broeder en medemens niet meer
vermag te ontdekken.
Daarom is mijn hart vol droefheid, wan
neer ik denk aan al het bloed, dat hier nut
teloos is vergeten, erger dan ooit in enige
koloniale oorlog het geval was.
Daarom zou ik aan hen, die mijn vrienden
en buren waren in Banjar Tegal, en aan
allen, die het slachtoffer werden van deze
wandaad de litanie willen opdragen, die ik
eens schreef voor Bali's volksheld, Dja
japrana.
LIJKZANG VOOR DJAJAPRANA
Dieren ran Bali, éensgeborenen
als hij...Ziet hoe mijn meester stierf
Nieuwsgierig aapje, dat vanaf je lak
te aarzelen schijnt of je nog helpen kunt,
trouwe karbouw, gewend aan zware lasten,
jij, ree-gelijke, slanke koe van Bali,
die met je kop het struikgewas doorbreekt,
jij, schichtig hert, dat nu je horens buigt,
ik weet, gij treurt met mij, ...de arme nar
die deze nar gediend heeft. Want wij allen
zijn narren slechts, die steeds opnieuw
vertrouwend
en altijd dienend, steeds bedrogen worden
en Djajaprana had een hart ah wij.
Dieren van Bali, éensgeborenen,
gedeukte varkens en verachte honden
en domme kippen, die de haan bewondert
wanneer zijn schrille kreet de lucht doorklieft..
Gelijk een haan werd deze nar vertroeteld,
gelijk een nar werd deze nar geofferd
door eigen meester voor het goud der lust.
Dieren van Bali, éensgeborenen,
die sterft zoals het gras sterft op de velden,
verstuift zoals het stof verstuift der wegen
en als de haan, de grond drenkt met Uw bloed
Treur met dees nar om Djajaprana!s dood,
dat hij in Uw herinnering herleve!
JEF LAST
Thans leven er in de wereld circa 1 miljard mensen in ivelvaart tegenover ongeveer 2 miljard
in armoede. Als de huidige ontwikkeling zich voortzet, is deze verhouding over 33 jaar
11/2 5 a 6 miljard", aldus Minister Bot in een rede voor het 2-daags congres van de ver
eniging voor studenten in de politieke en sociale wetenschappen aan de de vrije universiteit
te Amsterdam.
"In ongeveer de helft van de circa 80 ontwikkelingslanden bedraagt het loon per hoofd
per jaar ca. 150 dollar, terwijl dit bedrag voor de V.S. en West Europa resp. 3000 en 1000
dollar is"
Dat de kloof tussen armen en rijken in het algemeen eerder breder dan smaller wordt, wijt
de minister aan protectionistische maatregelen van het westen t.b.v. de eigen industrie, de
hulp op z.g. harde voorwaarden (leningen met korte looptijd en hoge rente) en ook de be
volkingsaanwas in de ontwikkelingslanden "ten gevolge waarvan toegenomen productie onmid
dellijk weer wordt geconsumeerd"
Minister Bot's vergelijking van het wel
vaartspeil van de ontwikkelingslanden en
ons, gaat eigenlijk ook op met het grote
welvaartsverschil in ons eigen land tussen
"de rijken" en "de armen".
Wie van onze lezers het goed of "be
hoorlijk" heeft, bestrijde mij liever niet. Ik
wéét dat zeker wel veertig procent van mijn
lezers elke maand de grootste moeite heeft
om er te komen. Ze zijn niet arm of behoef
tig, en ze hebben zeker lagere belastingen
en "optrekkingen", maar voelen zich toch
betoel als de man die tot aan zijn lippen
in het water staat en telkens een pannekoek
onder zijn voeten geschoven krijgt, als het
water weer klimt. Helemaal "boven Jan"
komt hij nooit.
Dit is een redelijke maatschappij en hier
zijn dus vele zaken "redelijk genormali
seerd". Als gevolg daarvan betalen Minister
Bot, meneer Zwolsman en Albert Heyn pre
cies evenveel voor brood, vlees, groenten,
melk, treinkaartjes, postzegels, benzine, enz
enz. enz. als Si Boeng Peh of Jan Boeze
roen. En ik hoef niemand te vertellen dat de
uitgave van een tientje van een inkomen
van 500 piek in de maand een groter toer
is dan van 5000 in de maand.
Vaak zit de nood zó hoog, dat men le
ningen sluit om uit de brand te komen...om
daarmee langduriger en funester branden
te veroorzaken. Vooral de lezers in Ame
rika kunnen dit goed begrijpen. Menig emi
grant in geldnood heeft geld geleend en
pas te laat gemerkt dat hij onmogelijk lang
vast zit aan afbetalingen, die door de klim
mende duurte worden achterhaald, zodat hij
dubbel moest werken om eruit te komen,
d.w.z. "zich meer verslaven", en toch op
nieuw een lening aan te gaan om uit de
brand te komenzie boven.
Op internationaal terrein heersen dezelfde
toestanden. Ook minister Bot zegt dus: er
is betoel geen heil in lening-verstrekkingen.
Reeds 24 november meldde een Antara-be-
richt: "The Indonesian government has de
cided not to accept credits on a "deferred
payment" basis from abroad..."
Ontwikkelingshulp zoekt naar heil in
structurele veranderingen in de nationale
economie van de ontwikkelingslanden (dus
niet in systemen van afhankelijkheid van
rijke landen). Wie kent de structuur van
Indonesië goed genoeg om daarin elemen
ten te vinden, die bij goede stimulering
Indonesië beter zullen helpen dan "djiplak-
methoden' van het westen?
Ah, wij maken zo gemakkelijk ruzie, we
hebben zo gemakkelijk beschuldigende wijs
vingers en slaan mekaar (ook in Tong Tong)
om de oren dat de flarden eraf vliegen,
om bijzaken
Hoeveel nuttiger zou Tong Tong kunnen
werken als we elkander vroegen: "Ik be
grijp je niet goed genoeg; kan je wat pre
ciezer uitleggen?" i.pl.v. "Hou je mond,
stommeling, ik wil niet meer naar je luiste
ren..."
Indonesië heeft het moeilijk. Holland's
kleine man heeft het moeilijk. Tong Tong,
dit kleine blad, heeft het moeilijk. Nu de
conjunctuur in Holland nóg verder oploopt,
staan we in 1966 aan bijkans onoverwinbare
moeilijkheden. We zullen misschien ons blad
kleiner moeten maken, misschien ook met de
algemene prijsverhogingen omhoog moeten
gaan. Omdat we willen blijven leven. Zullen
we? Kunnen we? T.R
9