EEN EEUW INDISCH-NEDERLANDSE LETTERKUNDE
Van Multatuli tot heden
Van 26 februari a.s. tot en met 5 maart zal in het bovenzaaltje op de Prins Muritslaan 36
in Den Haag - de zetel van Tong Tong - een kleine, maar zo goed mogelijk gekozen
tentoonstelling worden gehouden van boeken, handschriften, foto's enzovoorts van de
meest bekende Indische schrijvers. Om niet in een mer a boire weg te zinken is een
bepaalde periode gekozen die overigens lang genoeg is: het tijdvak van 1860 tot nu toe.
De keuze van deze periode is betrekkelijk
willekeurig, want de Indisch-Nederlandse
letterkunde begint natuurlijk al veel eerder.
Ze begint feitelijk op het ogenblik dat de
Nederlanders hun vaderland verlieten om
met hun kleine schepen de weg naar Indië
te vinden. Op zulke reizen beleefden ze
veel - in hun ogen vaak een wonderwereld
- en ze gevoelden de behoefte te getuigen
van wat ze zagen en ondervonden. Dit deed
de schrijver in hen geboren worden. De
eerste producten van de Indisch-Nederland
se letterkunde zijn reisverhalen geweest.
In de zeventiende-eeuw is een tijdlang door
uitgevers een jacht gemaakt op zulke boe
ken. Hun aantal is dan ook bijzonder groot,
en laat ik er direct aan toevoegen: in die
talrijke reisverhalen staan prachtige, soms
zelfs indrukwekkende bladzijden. Men moet
ze alleen weten te vinden. Busken Huet
komt de eer toe voor het eerst gewezen
te hebben op de litteraire betekenis van
deze reisverhalen.
De Compagnies-literatuur heeft óók - en dat
zal menigeen verbazen die denkt dat alleen
het schorem naar Indië ging - veel poëzie
opgeleverd, al is deze grotendeels rijme
larij, want juist het poëtisch gehalte is op
een enkele uitzondering na gering. Merk
waardig is, dat wat met litteraire bedoelin
gen gemaakt is, ver achterblijft bij het
zonder litteraire pretenties geschreven reis
verhaal.
Aan het eind van de achttiende-eeuw, als
de Compagnie volledig in verval is geraakt,
treedt een periode van onzekerheid in die
lang voortduurt. Er komen oorlogen, ge
vechten; er komt zelfs een Engels tussen
bestuur van 1811 tot 1816. Eerst hierna
begint langzaam het culturele leven tot ont
wikkeling te komen, dank zij misschien in
de eerste plaats het optreden van één van
de belangrijkste gouverneurs-generaal: Ba
ron Van der Capellen. Figuren als Ds. Van
Hoëvell en de geweldige Junghuhn vullen
daarna een nieuw cultureel vacuum op.
Maar een eind- en beginpunt vormt de ver
schijning van de Max Havelaar, het enige
Nederlandse boek dat werkelijk wereldbe
roemd werd. Men kan zeggen dat dit om de
inhoud, om de tendens is. Maar dat de
inhoud óverkomt, dat wil zeggen overge
dragen kan worden op de lezer, kan alleen
maar gebeurd zijn dank zij het grote schij-
versschap van Multatuli. Ook voor mij, al
heb ik ergens Multatuli's optreden in Lebak
een ernstige beleidsfout genoemd. Hoe be
ter men de Havelaar leest, hoe meer men
overtuigd raakt van de litteraire kwaliteiten
van dit werk. Er zal binnenkort een proef
schrift verschijnen over de compositie van
de Max Havelaar, geschreven door de we
tenschappelijke hoofdambtenaar te Utrecht,
Drs A. L. Sötemann. Uit deze studie zal
blijken hoe subtiel en geraffineerd deze
compositie is; in één woord meesterlijk.
Multatuli
Maar even belangrijk als de literaire bete
kenis is de invloed van de Havelaar op het
politieke beleid in Nederland ten opzichte
van Indië geweest. Ze is zelfs moeilijk te
overschatten. Napraten of tegenspreken van
wat Multatuli schreef en zei, heeft jaren
lang de discussies in de zogenaamde "ko
loniale kwestie" beheerst. Alleen zwijgen
was niet mogelijk.
Naast Multatuli verbleken alle andere In
dische schrijvers. Vergelijkt men de Have
laar of de Minnebrieven (deze worden bin
nenkort door de uitgever Van Oorschot her
drukt en opgenomen in de Witte Olifant
reeks) een heus niet onaardig boek als
Oost-Indische dames en heren van Dr. Jan
ten Brink - later hoogleraar in Leiden - dan
krimpt het laatste ineen tot een onbete
kenend geschrift. Er is nog een hele rij
Indische schrijvers geweest in die tijd, toen
er in Nederland blijkbaar een grote vraag
kwam naar Indische boeken - dank zij het
rumoer om de Havelaar! In dit korte bestek
heeft het geen zin namen te noemen of
titels. Misschien alleen die van Busken
Huet. Hij heeft in Indië als redacteur van
de Java-Bode reusachtig veel geschreven,
maar hoofdzakelijk artikelen en beschou
wingen ook over letterkundige onderwerpen.
Maar er zijn voortreffelijke artikelen bij, al
verschenen ze "maar" in een dagblad. Men
vindt ze verspreid in zijn 25 delen Littera-
rische Fantasien en Kritieken en in de
zeldzaam geworden twee delen Nationale
Vertoogen.
In 1876 ging Huet na een achtjarig verblijf
in Indië naar Nederland terug, ongeveer in
dezelfde tijd dat de Haagse journalist P. A.
Daum naar Indië vertrok. Het was toen nog
niet te voorzien dat deze zich in Indië ont
wikkelen zou tot één van de beste Indische
schrijvers. Hij schreef onder het pseudo
niem Maurits een tiental romans. Daum is
zowel als journalist en romancier de kro
niekschrijver van tempo doeloe geworden.
Hij was vóór alles journalist ("ik ben jour
nalist ex professo") en schreef zijn romans
alleen maar, zei hij, om op een goedkope
manier aan een feuilleton te komen. Ze zijn
ook allemaal eerst als feuilleton geschreven
en dragen daar ook de sporen van. Mis
schien is déarom zijn werk zo ongelijk,
maar wie zijn romans gelezen heeft zoals
Uit de suiker in de tabak, Goena Goena,
Nummer elf of zijn "meesterwerk", het eer
ste deel van "Ups" en "Downs" in het In
dische leven, ziet, ruikt en proeft het oude
Indië - zonder dat Daum ook maar één po
ging doet "sfeer" op te roepen. Zijn eer
herstel heeft hij nu langzamerhand wel ge
kregen. Hij is een romanschrijver die nu ook
in de Nederlandse letterkunde als figuur
erkend is.
De Ipdische letterkunde heeft altijd pe
rioden gehad van armoede en overvloed.
Zo'n periode van overvloed was de eeuw
wisseling, in de eerste plaats een kwanti
tatieve overvloed.
In 1899 ging Louis Couperus naar Indië
om familie op te zoeken. Hij logeerde de
langste tijd bij zijn zuster Trude en haar
man, de resident Valette (een jongere vriend
van Multatuli). In het residentiehuis te Pa-
soeroean schreef hij zijn bekende roman
De stille kracht, een boek dat bij herlezing
voortdurend aan kwaliteit wint. Het is wel
beschouwd een voortreffelijke roman, al
sprak Prof. Brom in zijn boek Java in onze
kunst (1931) van "pervers". Alsof dit een
litterair waardeoordeel inhoudt! Prachtig is
de atmosfeer weergegeven van zo'n klein
Indisch binnenplaatsje als Pasoeroean of
de beschrijving van de suikerfabriek "Patja-
ram" met haar intrigerende bewoners, een
Frans-Javaanse familie, levend op Oudindi
sche wijze ondanks het langzame verval.
En aan het hoofd daarvan de Raden Ajoe
Pangèran, zoals ze genoemd wordt.
In hetzelfde jaar als De stille kracht ver
scheen het beruchte boek van Bas Veth
dat onder de onschuldige titel Het leven in
Nederlandsch-lndië een brok haat en ran
cune tegen Indië verborgen hield, of liever,
openbaarde. Veth schreef ook ronduit dat
hij zijn boek als een wraakneming tegen
Indië bedoeld had, als een radicale afre
kening "met dikke strepen onder een conto,
afsluitstrepen". Toen hij eindelijk uit Padang
vertrekken kon, gaf hij naar eigen zeggen
een schop tegen de steiger, en "ik zal wel
gevloekt hebben erbij", zei hij. Hij is soms
bijzonder vermakelijk en soms weer erger
lijk. Alles bijelkaar een curieus boek dat
men letterlijk met gemengde gevoelens
leest.
Veth vertegenwoordigt het einde van een
tijdperk. Kort daarop begint de ethische
koers, een politiek streven dat gegrondvest
is op een heel andere instelling tegenover
Indië, tegenover land en volk. Dit ethicisme
was vóór alles sentiment, hooggestemd,
rechtschapen, eerlijk en devoot, maar tege
lijk vaag, zwevend en soms half-zacht. Ook
de regentsdochter uit Japara Kartini ont
komt niet aan dat tè hoog gestemde toontje;
maar men vergeeft haar veel omdat ze zo
lief en... intelligent is.
Tot dit ethicisme behoort ook de vroeger
misschien wel al teveel geprezen Augusta
10