Literatuur - opgaven E. DU PERRON. Biografische gegevens in 's-Gravesande, E. du Perron, herinne ringen en bescheiden (1947); Jan van Nijlen, Herinneringen aan Du Perron (1955); J. Greshoff in Volière (1956). Over Du Perron: S. Vestdijk in Lier en lancet (1939); H. A. Gomperts in Jagen om te leven (1947, herdruk in de Stoa-reeks 1961) en De schok der herkenning (1959). Voor Du Perrons invloed op Indische schrijvers: Tjalie Robinson in Kroniek voor kunst en kuituur (1950). Over de betekenis van Du Perron voor enkele Indonesische schrijvers: Kritiek en opbouw (Bandung 16 augus tus 1940). Over de Indische jaren van Du Perron (1936-1939) schreef J. H. W. Veenstra een voortreffelijk gedocumenteerd en stimulerend boek: D'Artagnan tegen Jan Fuselier (1962). Naar aanleiding van dit boek schreef R. Nieuwenhuys in De Gids van september en oktober 1963 Op zoek naar het land van herkomst. De biografie van Ada Deprez, E. du Perron, zijn leven en zijn werk is voorzover dit de Indische tijd betreft, volstrekt waardeloos en zelfs misleidend. W. WALRAVEN. Een keuze uit zijn verhalen, brieven en journalistiek werk werd gedaan door R. Nieuwenhuys onder de titel Op de grens (1952). De brieven van Walraven - die een bijzonder epistolair talent bezat - zijn in 1964 in de Stoa-reeks uitgekomen. F. Schamhardt, die al eerder een uitstekend artikel over hem pu bliceerde in Oriëntatie (augustus-september 1949) is bezig aan een biografie die zo mogelijk gelijktijdig met de brieven zal verschijnen. Walravens oudste zoon, W. Walraven jr, schreef in Oriëntatie (september 1950) een Herinnering aan mijn vader die door de kennis van Walraven onontbeerlijk is. Bij een bespreking van Op de grens schreef Albert Besnard in het Algemeen Handelsblad van 25 april 1953 een zeer verhelderende beschouwing over Walravens positie in de Indische maatschap- Pij- BEB VUYK. Over haar schreven o.m. Ter Braak en Du Perron met veel waardering (zie hun Verzameld werk). Speciaal over Gerucht en geweld, maar teruggrijpend op haar vorig werk: J. H. W. Veenstra in Vrij Nederland van 14 november 1959 en R. Nieuwenhuys in Het Parool van 12 december 1959. Over haar ontwikkeling schreef Beb Vuyk zelf in de laatste herziene druk van haar bundel De wilde, groene geur (1962). MARIA DERMOüT. Voor biografische gegevens: een interview met Tjalie Robinson in de Haagse Post van 5 juli 1958 en haar eigen bijdragen in de Singel-boekjes (1954 en 1955). Over Maria Dermoüt die in elf talen werd vertaald, is vrij veel geschreven, ook in buitenlandse bladen. Toen haar Tienduizend dingen in het Engels verscheen, schreef Peggy Durdin over haar in de New York Times Book Review van 2 maart 1958 en Winthrop Sargeant in The New Yorker van 3 mei 1958. Bij haar dood o.m. een artikel van R. Nieuwenhuys in de Groene Amster dammer van 7 juli 1962. H. J. FRIEDERICY. Enkele biografische gegevens vindt men in de rubriek Wij spraken met... in het dagblad Het Vaderland (9 april 1959). Over Friedericy's werk schreef o.m. Adriaan van der Veen in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 4 januari 1958 en 4 april 1959. Over Friedericy's werkwijze enz. kan men lezen in een interview van de Londense correspondent van het Algemeen Handelsblad (31 december 1960). Bij zijn dood: R. Nieuwenhuys in Het Parool van 24 november 1962. A. ALBERTS. Over Alberts: een artikel van R. Nieuwenhuys in Tirade (september 1959). Speciaal over Namen noemen dezelfde in Het Parool van 15 september 1962. Maar men leze vooral het gesprek dat Bernlef en Schippers met Alberts hadden in de bundel Wat zij bedoelen (1965). VINCENT MAHIEU. Over de dubbelfiguur Tjalie Robinson/Vincent Mahieu schreef o.m. C. J. Kelk in de Groene Amsterdammer (27 december 1958 en 25 juli 1959); Adriaan van der Veen in de Nieuwe Rotterdamse Courant (18 juli 1959) en R. Nieuwenhuys in De Gids (september 1960). Speciaal over de bundel Tjoek: Adriaan van der Veen in de Nieuwe Rotterdamse Courant van 19 november 1960 onder de titel Het spel werd ernst. E. BRETON DE NIJS. Over zijn werkwijze schreef hij zelf in Singel 262 (1956) onder de titel Kroniek of roman? Biografische gegevens in het Singel-boekje van 1954. Over zijn positie 'tussen twee vaderlanden', zie het tijdschrift Tong Tong van 28 februari 1963. De beste analyse van zijn roman Vergeelde portretten schreef Albert Besnard in het Algemeen Handelsblad van 15 januari 1955. AYA ZIKKEN. Enkele biografische gegevens vindt men in een bespreking van De atlasvlinder in de Haagse Courant van 10 januari 1959. E. BRETON DE NIJS de Wit (en wie onder de ouderen kent Orpheus in de desa niet?). Prof. Brom heeft aan alle superlatieven niet genoeg om haar te prijzen. Tegenwoordig zullen waarschijn lijk weinig jongeren zijn die een lans voor haar zouden willen breken. Het oordeel over haar dreigt door te slaan naar de andere kant. Wie haar nu leest wordt niet meer getroffen door haar wat langdradige plas tiek, maar door haar grote bereidheid alles mooi te vinden en te bewonderen, bovenal het Javaanse volk, waarvan ze overigens zelf zegt dat het "zieleleven" haar verbor gen is gebleven. Ze schreef nog heel wat boeken over Indië. In haar sporen trad later haar secretaresse Marie Kooy-van Zeggelen. Elk Indisch kind heeft De gouden kris gelezen. Het werk van Mevrouw Szekely-Lulofs dat in de jaren twintig valt, kan men als een nabloei van het ethicisme zien. Vooral haar eerste boeken worden gekenmerkt door het zelfde dierbare en retorische dat een on vermijdelijk bijverschijnsel van de ethische richting schijnt te zijn. Zij vertegenwoordigt Deli; en Deli was héél wat anders dan Java of de andere buitenbezittingen. Delia- nen waren - Mevrouw Szekely-Lulofs schrijft het zelf - "een apart soort mensen", "een nieuw mensentype". We moeten haar nage ven dat zij zich nooit geheel "geüniformi- seerd" heeft, dat zij zich nooit geheel met hen heeft vereenzelvigd. Haar eerste boek Rubber werd een groot verkoopsucces, juist omdat dit boek kritiek bevatte zonder dit uit te spreken. In Koelie werd het zelfs duidelijker waar zij stond. De Indische sa menleving van toen heeft haar dit alles zeer kwalijk genomen. Ze werd van twee kanten aangevallen, want ook de Nederlandse litte raire kritiek heeft haar niet gespaard. Ge zaghebbende critici als Ter Braak en Du Perron hebben niet zo heel veel vriendelijks over haar gezegd. Onder deze dubbele doem heeft ze verder moeten schrijven. Het merkwaardige is dat haar beste romans daarna verschenen: De hongertocht (her drukt in de Salamander-reeks) en Tjoet Nja Din (na de oorlog verschenen, vergeten en nooit herdrukt). Het boek is niet vrij van retoriek, maar aan de andere kant is deze geschiedenis van de tegen het Neder landse gezag rebellerende Atjehse vorstin, overtuigend genoeg om misschien haar beste boek genoemd te worden. Na Mevrouw Szekely-Lulofs komen we op Du Perron en met hem en de verschijning van Het land van herkomst begint weer een hele nieuwe periode die na de oorlog tot een ongekende bedrijvigheid is gekomen en misschien mogen we ook zeggen: tot bloei. Maar over deze periode valt in een kort artikel als dit weinig zinnigs te zeggen. Ik heb het trouwens elders al zo dikwijls tot vervelens toe gedaan en ik zal het nog eens doen in het handboek van de Indisch-Ne- derlandse letterkunde dat ik samen met W.A. Braasem bezig ben te schrijven in opdracht van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. De ver schijning zal echter nog wel enige tijd op zich laten wachten. Misschien dat de vol gende literatuur-opgaven voorlopig in een behoefte voorzien van al degenen die zich in deze literatuur wensen te oriënteren. E. BRETON DE NIJS 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 11