Langs Tijgerpaden door Lex Denninghoff Stelling Uitgave: TONG TONG Prins Mauritslaan 36, Den Haag KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE: Op de grote verkenningstocht door de Sumatraanse oetan heeft de jager kennis gemaakt met de Zwerver. In dit nummer leest U hoe het eerste avontuur met deze tijger afloopt. Ondertussen was het oog ons tot op vijftig meter genaderd. Er was geen twijfel mogelijk: het oog be woog zich met de stereotype zwaaigang, waarmee een tijger bij het lopen de kop beweegt. Dit moest een jong en onervaren exemplaar zijn, anders zou het niet zo rustig op een bewegende belor toelopen. Een hevig trillende belor nota bene, die de beving van de drager had overgenomen. En nog steeds liet het dier het andere oog niet zien! Mogelijk keek dat constant in de richting van de tuinen opzij, op zoek naar herten en kidangs die zich aan het gras in de jonge aanplant te goed kwamen doen. Een zacht briesje woei van daar in onze richting en een tijger jaagt altijd tegen de wind in. Hij was, net als wij, op jacht. Licht kop- zwaaiend kwam hij steeds dichter op ons toe. Vóór me had Ardja nu beide handen angstig om de belor geklemd, achter me hoorde ik iemand beven. Vreemde gewaarwording, dacht ik - en een nieuwe belevenis - om een mens zo te hóren beven. Toen het lichaam als een grijze massa in het schijn sel van de lamp was te onderscheiden, knapte Ardja zowat af. "Schiet toch, mijnheer, schiet", snikte hij. Ik legde geruisloos de haanpal om, ging naast Ardja staan en legde mijn hand in zijn nek. "Stil", beet ik hem toe, "Wees niet bang". Toen mijn aanraking hem zichtbaar had gekalmeerd, trok ik mijn hand terug en maakte ik me gereed om te schieten. Vizier en korrel mooi in het licht. Ha, 72 FEUILLETON korrel goed mat. Wat je mét een aansteker al niet kan doen! Vreselijk zoals die lamp suist! Nu is-ie op vijf en dertig meter! Het wordt wel tijd! Korrel ter hoogte van het oog? Neen, te hoog om met zo'n zwaaiende kop een zuiver schot te garanderen. Iets lager, op zijn kinnebak, met een doorschot in de borst? Neen, nog niet goed. Zijn kop is gedraaid! Een te kleine schijf! Meer naar links en nog iets lager; een borstschot liever! En als hij niet dadelijk dood is? Dertig meter! Schiet op! Een tikkeltje naar beneden die korrel. Pokeren maar op de stopping-power van de 17,6 Gr mantel. Vinger aan de trekker. Helrode vlam! Die me practisch verblindde. De venijnige knal had me verdoofd. Ardja stond er als versteend bij, merkte niet eens dat wij door rook waren omgeven en niets konden zien. Te veel Ballistololie gebruikt in de loop en niet doorgehaald. Meteen trok ik Ardja bruusk met belor en al uit het rookgordijn, net op tijd om de tijger, die eerst was neergevallen, met een door merg en been gaande grauw een reusachtige en hoge zijde lingse sprong van zeker acht meter te zien maken, het dichte struikgewas in. Toen wij voorzichtig nader den klonk luid gereutel van de plek waar hij in de scrub was beland. Een dichte struik bewoog heftig heen en weer, takken knapten, bladeren ritselden. Ademloos luisterden wij toe. "Die leeft niet lang meer", dacht ik. Als hij wat minder gewond was geweest, had hij ons aangevallen 73 of was hij dieper het bos ingevlucht. Zoals het er nu uitzag, waren het zijn laatste stuiptrekkingen en was hij niet meer in staat om overeind te komen. "Kom Ardja, we gaan kijken". "Neen, mijnheer", gilde hij terug, "Hij is nog niet dood. Straks gaan we eraan'. Ik had mijn beide handen nodig voor een eventueel schot, maar ook licht. Dus pakte ik Ardja in de nek, een ietsje harder dan voorheen, en stuurde hem naar de plek aan de rechterzijde van de weg, precies tegen over de razendgeworden struiken. Daar stopten wij. Allengs gingen de struiken wat minder te keer, het grauwen en grommen ging diminuendo. In de berm van de weg ging ik zitten en rolde een sigaretje. "Mijnheer", smeekte Ardja, "Houdt toch Uw ge weer vast. Straks valt hij ons nog aan". Mijn andere schildknaap was voor de veiligheid over een sloot gesprongen en wachtte aan de overkant van de grasweg achter een boom de verdere loop der gebeurtenissen af. Bij de derde trek aan mijn "weduwe" was het ge luid in de struiken verstomd. Ik rookte m'n sigaret op en stond op. "Kom Ardja, nu is hij dood. We gaan hem halen". Doch Ardja was er niet voor te strikken. De ander was vanachter zijn boom te voorschijn gekomen en had zich bij ons gevoegd. Ik wilde geen verdere pres sie uitoefenen en ging dus alleen poolshoogte nemen. 74 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 13