Ik stak mijn koplamp op en de weg over, met het geweer in de aanslag. Een sprong over de goot bracht me bij de struik, waarachter de tijger moest liggen. Ik zag een achterpoot. "Hoei", brulde ik. Geen re actie; dood... porde voor de zekerheid met de loop van het geweer tegen de voetzool, mortibus! Ik had die avond geen beenwindsels omgedaan, omdat het terrein, dat wij zouden bejagen, niet al te ruw was. Op het ogenblik dat ik de tijger opporde, werd ik door een horde olifantsmieren overvallen. 75 De lieve diertjes wierpen zich venijnig op mijn kuiten, met de beten waar ze zo berucht om zijn, even pijnlijk als een bijensteek. Ik sprong op en trappelde wat ik kon om me van hen te bevrijden, en sloeg uit alle macht op mijn broekspijpen. Op de twee op de grasweg had dit een zeer onver wacht effect. Voor hen was de tijger weer tot leven gekomen. Ik hoorde een kreet, het geluid van twee lichamen die met kracht tegen elkaar opbotsten, het gekletter van de stormking tegen de grond. Alles was eensklaps in duisternis gehuld. Ik hoorde rennende voeten en de klap waarmee iemand in volle vaart tegen een boom rent. Ik sprong de weg op, zag in het licht van mijn koplamp de belor liggen, sloot de toe voer af. Zouden de kerels nog brand maken ook! Ik riep de jongens aan, ik schreeuwde dingen, die overigens niet voor herhaling vatbaar zijn. Pas op mijn herhaald geroep kwamen zij, schoorvoetend en kennelijk beschaamd, bij me terug. En of de tijger wel dood was? Nauwelijks hadden wij de tijger met z'n drieën uit de struiken gesleurd, of zij hadden weer praats voor tien. Op de weg bekeek ik de tijger goed. Met één oogopslag zag ik dat het in geen geval Si-Sjetan was. Kón ook niet, al was het alleen maar omdat deze zich nooit op zo'n stomme manier zou hebben laten verschalken. Maar bovendien was het nog een tijgerin ook, eerder klein dan middelmatig groot. Mijn kogel 76 was hoog in de borst gedrongen en in het lichaam blijven steken, want uitschot was er niet. En Si-Sjetan? Die heb ik in dat bivak niet meer ontmoet. Enkele dagen later hoorde ik van een tijger, die een oemboelan verderop huis had gehouden op precies dezelfde brutale wijze als ik van hem gezien had. Kort daarop van een analoge stunt van een tijger, alweer verder van ons weg. Klaarblijkelijk zwierf hij van de ene oemboelan naar de andere, om slechts kort op dezelfde plaats te blijven. Dat is de reden waarom hij in mijn herinnering als "de Zwerver" staat geboekstaafd. Ik had grote lust om achter hem heen te gaan, maar ongelukkigerwijze bereikte mij het be richt van een grote order voor dieren van verschillen de soort, zodat ik mijn orienteringstocht door die contreien wel moest afbreken. Maar. dat de Zwerver en ik elkaar nog eens zouden ontmoeten, stond zo vast als een huis. Alleen: waar.-' en wanneer? See you later, dacht ik, op de boot huis waarts. Hoofdstuk VI Eenmaal terug in Kotaboemi wierp ik me weer enthousiast in het bestaan, dat ik me daar had ver overd. De bevolking werd regelmatig van hertevlees voorzien, mijn dierenhandeltje floreerde buitenge 77 woon, en van de verdiensten leidde ik een tamelijk onbezorgd bestaan. Dagelijks trok ik met Abdoel het bos in. Wij ontdekten een wonderschoon meertje, van enige honderden meters lengte en circa 150 meter breed, en met diverse smalle inhammetjes. De bos- eenden, haast zo groot als een gans, overwegend wit met hier en daar wat zwarte vlekken, gingen - schuw als ze zijn - ijlings op de wieken toen ze ons in de gaten kregen. Een visotter schoot onder water; rei gers, aalscholvers, boomeenden en waterhoentjes zoch ten hun heil iets verder op. Wij trokken onze kleren uit en doken in het koele water, onze geweren binnen bereik omdat je tenslotte nooit kon weten. Tijgers kwamen overal voor, ook in de buurt van Kotaboemi, zoals hun sporen ons dagelijks vertelden. Niet dat zo'n geweer op de oever veel uitmaakte als je zelf in het water rondsparteldeAls een tijger iemand aangrijpt, dan gebeurt dat wel op een dermate ge ruisloze en onmerkbare manier en bovenal zó snel, dat het voorbij is voordat je het beseft. Maar een kameraad als mijn 9l/2 gaf me toch wel de nodige ruggesteun, al was het dan slechts een morele. (wordt vervolgd) 78 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 14