om bewoog. Een karbouwGroot en donker van kleur! Maar neen, dat kon toch geen karbouw 2ijn. Het had een vertakt gewei. Toch een hert! Neen, het kon haast niet. Zo groot! Ja toch, nu zag ik hem duidelijk. Een hert! Het grootste, het grauwste hert dat ik ooit in mijn leven had gezien! Een hevige jachtkoorts beving me, het gevoel dat elke jager moet overvallen als hij tegenover een bijzonder stuk wild komt te staan. Het hart klopte me in de keel. Van de weeromstuit begon ik zachtjes met mezelf te rede neren. Blijf kalm. Hoe staat de wind? Nu snel de boom uit; geen bruuske bewegingen en geen kabaal! Zo snel mogelijk dichterbij. En houdt je adem in be dwang. Kijk waar je loopt, trap niet op takken of droge bladeren. Snel, snel, snel. Ho, nou weer niet te snel.'Je raakt buiten adem. Bedwing je zenuwen. Stop even, wacht tot dat gebonk in je keel ophoudt, en dat gebeef van je knieën. Idioot, wind je toch niet op over een hert. Belachelijk, je stelt je aan. Klaar? Nu verder! Neem het bosje tussen hem en jou in. Zo, nu kan hij je tenminste niet zien. Oppassen, takken, bladeren. Het wemelt er van. Ja, daar staat hij. Heeft nog niets in de gaten. Tweehonderd meter. Te ver. Je moet dichterbij, je móet dich-ter-bijBukken. En zo geruisloos mogelijk door de alang-alang. Laat die hoed maar achter; is nergens goed voor. Haanpal om. Heel voorzichtig het hoofd op laten komen. Honderd vijftig meter. Verdraaid, hij kijkt. Zou hij me nou 82 toch in de gaten hebben? Even stil blijven zitten. Muisstil, als een standbeeld. Wat een bakbeest! Ver sneller overhalen. Verhip, hij kijkt nog steeds, straks smeert-ie 'm. Wat nu? Nog wel ver. Maar hij is groot. Een schot in gebukte houding? Ja, proberen maar. Even diep ademhalen. Kalm toch, kal-lemNeen, het gaat niet. Dat vizier draait cirkels en achten. Gewoon opstaan en bliksemsnel schieten? Als je hem mist, kan je nog één of twee schoten nageven. Ja, doen! Ik stond op, mikte op het blad, trok af! De knal van het geweer weerkaatste tegen de muur van tien duizend bomen en raasde over vele kilometers voort. In machtige sprongen ijlde de zwarte bok weg, naar rechts. Ik repeteerde en bracht het geweer weer aan de schouder. Op dat ogenblik draaide de bok zich om om naar me te kijken, alsof hij zich verbaasde over al dat lawaai. Ik trok af, iets te hoog naar mijn gevoel, een reflex waarschijnlijk, omdat ik de toppen van het hoogstaande gras wilde ontwijken, en ook omdat ik besefte dat ik op die afstand grof korrel moest nemen. De bok draaide zich bliksemsnel om en stortte zich in de bescherming van het bos. Ik was er kapot van. Het grootste hert dat ik ooit had gezien, had ik zo maar laten gaan! Verspeeld! De jongens waren uit hun bomen geklommen en renden op me toe. "Kena, toean, kena (geraakt, mijn heer, geraakt) riepen ze me van verre toe. Hoe kon dat 'nu? Ik had toch niets gezien, dat er op duidde. 83 Maar wacht evenEr was een grote rookontwikkeling geweest. BallistololieZoals gewoonlijk weer vergeten een droge lap door de loop te halenIk had de bok toen uit het oog verloren. Was hij op dat moment gevallen? Even kijken waar hij had gestaan. Misschien was er zweet te zien Hoewel, meestal begint het zweten pas later. Wij volgden het spoor van de vluchtende bok. Tien nieter, geen zweet. Twintig meter, geen zweet. Dertig meter, nog geen zweet. Zou de bok van de schrik zijn omgevallen? Onzin, welk beest viel nu 0111 van een schot! Weer ondervroeg ik de jongens. "Soengoeh, toean! Betoel djatoh! (Ik zweer het, mijnheer, hij viel heus)". Tja, dan moest het toch wel waar zijn. Maar een raadsel bleef het Plotseling, we waren nog aan het delibereren, klonk links achter ons, ergens in het bos, dat zware gebrul. We schrokken. Apa itoe (wat is dat) liet ik me ontvallen. "Gadjah, toean (een olifant, mijnheer)", werd er prompt geantwoord. Neen, wist ik dadelijk, geen olifant. Dit gebrul was veel lager dan het ge trompet van een olifant, en bovendien aan de schorre kant. Een tijger had het eerder kunnen zijn. Maar welke tijger zou zich zo verraden na twee geweer schoten? Een tijger met een nest jongen? Dat zou het kunnen zijn. Maar dan op slechts tweehonderd meter van ons vandaan! Ik moest uiterst voorzichtig zijn, want een tijgerin met jongen kan zeer gevaarlijk zijn. 84 Met de jongens achter mij, het zeventienjarig ke reltje dapper met de golok in de hand, de ander zicht baar met tegenzin, drongen wij het bos in. Met dezelf de korte tussenpozen hoorde ik hoe langer hoe angst wekkender het afgrijselijke gebrul. Zeer voorzichtig, het geweer in de aanslag, ging ik op het geluid af. Het kwam steeds van dezelfde plek. Een tijgerin? Waarvan de jongen nog niet zo goed voortkonden en die ons nu te kennen gaf: "Blijf weg, vadertje, als je het niet met me aan de stok wilt krijgen"? Wat was een aanvallende tijger? Niets minder dan een bliksem flits! Huuh, als ik zou moeten schieten, dan zou dat op het gevoel moeten gaan, een werpschot dus. Tenzij ik de tijgerin eerder in de gaten had. Maar kon dat? Was een tijger niet beter toegerust dan een mens? En dan met "zo'n tandenklapperende handyman achter mijHet zou een tijger met verstopte oren moeten zijn, die ons niet van verre zou horen aankomen. Het liefst had ik de jongen een boom ingestuurd, maar dat zou de tijger alleen maar wegwijs hebben gemaakt. Dus sloop "ik voetje voor voetje verder, de ogen permanent in de richting waar ik het gevaar vermoedde. (wordt vervolgd) 85 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 14