Tentoonstelling EEK EEUW INDISCH-HEDERL. LETTERKUNDE een succes
Tijdens de openingsrede van Rob Nieuwenhuys
Enorm was de belangstelling, die de tentoonstelling Indisch-Ned. Letter
kunde - ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van Tong Tong of, air
U wilt, ter gelegenheid van het 8-jarig bestaan van de naam Tong Tong
door de N.V. van deze naam ingericht - in de week van 26 februari t/m
5 maart ten deel is gevallen. Wederom is gebleken, dat wij ons wel
degelijk ervan bewust zijn dat wij een achtergrond hebben, een rijk
geschakeerde cultuur waartegen ons leven is en altijd zal blijven ge
projecteerd en die in de Indisch-Nederlandse Letterkunde is geconden
seerd om voor het nageslacht te worden bewaard.
Op de dag van opening, 26 februari 1966,
's middags om drie uur, bleken velen ge
hoor te hebben gegeven aan de uitnodiging
om het 10-jarig bestaan van Tong Tong mee
te vieren. Een kleine honderd waren er,
kandjengs besar en kandjengs ketjil, schrij
vers, journalisten en radiomensen, fotogra
fen. Zij allen werden welkom geheten door
Ellen Boon-Derksen, schoondochter van
Tjalie Robinson, die tevens de Heer Rob
Nieuwenhuys inleidde, zonder wie "er zeker
geen tentoonstelling zou zijn gekomen".
Gaandeweg, werd ons verteld, heeft Rob
Nieuwenhuys, misschien nog beter bekend
als de schrijver Breton de Nijs, "zich door
zijn enthousiasme zo laten voortslepen, dat
er veel meer materiaal voor de tentoonstel
ling werd verzameld, zó veel dat tenslotte
weer moest worden geschift"; materiaal uit
privé-bezit, materiaal afgestaan door het
Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en
Volkenkunde èn door het Letterkundig Mu
seum, beiden in Den Haag gevestigd. Hand
schriften, kinderfoto's die steevast grote
hilariteit onder de bezoekers veroorzaakten,
eerste drukken, zij waren er in grote getale
aanwezig.
In haar speech maakte Ellen Boon-Derksen
tevens gewag van het feit, dat er bij de
voor deze gelegenheid uitgeschreven wed
strijd (TT nr. 15, dd. 15 februari 1966)
slechts één goede oplossing uit de bus was
gekomen, nl. die van Mevr. C. Schröder-IJs-
selstein uit Amsterdam, die in de zaal aan
wezig was en nota bene een oude vriendin
bleek te zijn van Mevrouw Nieuwenhuys,
die zij sinds haar jeugd niet meer had ge
zien. Al met al blijkt dus, dat nog velen
onder ons nog steeds niet volledig op de
hoogte zijn van de omvang van ons cul
tuurbezit en dat deze tentoonstelling in een
lacune voorziet.
Over de omvang van onze geestelijke er
fenis wijdde Rob Nieuwenhuys in zijn ope
ningsrede verder uit, uiteraard in zijn hoe
danigheid van Administrateur der Indisch-
Nederlandse letterkunde (zoals een journa
list hem eens noemde "zonder het overi
gens onvriendelijk te bedoelen!"), een kwa
liteit die hij zelf ten stelligste ontkende
omdat hij in welke administratieve functie
ook "er nooit een flódder van terecht
bracht". Zichzelf voelende als "gantian"
van Tjalie Robinson - een gevoel dat hij,
naar hij getuigde, altijd had als hij voor
Tong Tong iets deed, maar dat hij naar
onze overtuiging beslist niet hoeft te heb
ben - vertelde Rob Nieuwenhuys ons van de
ontdekkingen die hij op het gebied van
Indisch-Ned. Letterkunde deed bij de sa
menstelling van het "Handboek der Indische
Nederl. Letterkunde", die hij, mèt de Heer
W. A. Braasem, op zich heeft genomen.
Van de prachtige, soms zelfs indrukwekken
de bladzijden in de reisverhalen, de eerste
producten van onze eigen literatuur, van
de poëzie in de Compagnies-literatuur, van
de enorme ontwikkeling van het culturele
leven vooral onder één van de belangrijkste
generaals: Baron Van der Capellen. Om
tenslotte de periode aan te snijden, die op
de tentoonstelling zo in het bijzonder is
benadrukt: die van Multatuli tot heden. Daar
waren dan het unieke portret van Multa
tuli uit het Prentenkabinet in Leiden, haast
volledig onbekend omdat het nog maar
eenmaal werd geplaatst, een daguerrotypie
die gemaakt werd één jaar vóór Lebak; de
0e druk van de Havelaar aan de hand van
het originele handschrift van Multatuli zelf
(de eerste drukken waren bewerkingen van
Jacob van Lennepl); een P. A. Daum en
een Louis Couperus, van welke laatste een
enorm portret aanwezig was, gemaakt tij
dens zijn familiereis in Indië in 1899; por
tretten van Kartini; werken van Augusta
de Wit. die Indië zo idolaat verheerlijkte,
met daarnaast het rancuneuze werk van een
Bas Veth; de oeuvres van een Du Perron,
zonder wiens "Fakkel" en "Oriëntatie" het
bestaan van een Indisch Nederlandse Let
terkunde gewoonweg ondenkbaar zou zijn
geweest; een Otto Knaap naast diens aarts
vijand Hans van de Wall, welke laatste een
brief richtte aan O. K. N. Aap en als ant
woord prompt door Knaap beschreven werd
in een artikel "Van de Wall in de sloot";
"Brieven van Opheffer" van de Resident
Gonggrijp, die tenslotte de Bijbel vormden
voor vele bestuursambtenaren; werkjes van
Creusesol, die sociologisch van zulk een
onschatbare waarde blijven; gedichten van
Willem Brandt, J. Prins en G. J. Resink; van
vele andere schrijvers ook nog, via een
Hein Buitenweg, een Hella Haase, een Rini
Carpentier Alting (Verdroomd Seizoen) en
een Maria Dermoüt (met als coup de maitre
haar "Tienduizend dingen") tót aan de jon-
sten: F. Springer, de laatste schrijvende
bestuursambtenaar (geb. 1932), die nu bezig
moet zijn met een boek over de Baliemvallei
"Met stille trom", en Lin Scholte met haar
"Anak Kompenie".
Over de schrijver Breton de Nijs bleef Rob
Nieuwenhuys uiteraard zwijgen als het graf,
ofschoon hij wel uitweidde over zijn jeugd
foto waarop hij stond afgebeeld in matro
zenpakje, en op schooenen met "djam-
boels" aan de voeten, die hij van z'n moe
der had gekregen en waar hij zeer trots op
was. Elke keer daarna, dat hij weer op de
foto moest, kostte het z'n moeder - getuigde
hij - een paar nieuwe schoenen met "djam-
boels". Wij hebben opgelet of hij bij deze
gelegenheid soms óók schoenen met "djam-
boels" aan had, maar die periode bleek
voorbij!
Met nadruk, zeer veel nadruk zelfs, maak
te Rob Nieuwenhuys melding van een foto
van Margaretha Ferguson als jong meisje,
waar hij maar één woord voor had: gewel
dig! In zijn vervoering luidde het ongeveer
als "heweldih", en dat zal dan ook wel de
reden zijn waarom Fergu's lachje een beet
je aan de verlegen kant was.
Na tenslotte te hebben gewezen op de
jeugdfoto van Tjalie Robinson, waarop deze
stond afgebeeld met blonde krullen en in
een fluwelen pakje, als een Little Lord Faunt-
leroy (dezelfde foto, die in onze prijsvraag
Lees verder pag. 21