Langs Tijgerpaden door Lex Denninghoff Stelling Uitgave: TONG TONG Prins Mauritslaan 36, Den Haag KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE: Nadat wij de jager reeds volgden op zijn verkenningstocht door de Sumatraanse oetan en mét hem kennis maakten met de Zwer ver en nog een tijger méér, beleefden wij in het vorig nummer het avontuur met het reuzenhert. In dit nummer zijn wij weer met de jager samen op het tijgerpadin de buurt van Kotaboemi waar in een kampong een geit door de Gestreepte werd wegge slagen. Snel ging ik aan het werk. Ik verwijderde de dorens van het dadapstammetje, kapte het in stukken van de gewenste lengte en keerde met hout en bindmateriaal naar de aanzitboom terug. Geruisloos bevestigde ik de stammetjes op de juiste plaats. Na ook de voet steun te hebben aangebracht, ging ik op het bankje zitten en sneed zorgvuldig die takjes en bladeren weg die mij het uitzicht zouden belemmeren. Met voldoe ning zag ik dat ik goed was gecamoufleerd, ofschoon de hoogte van mijn prangong mij zorgen baarde. Slechts twee en een halve meter boven de grond. Mijn hemel, als dat maar goed ging! Ik nam de situatie in de koffietuin nog eens op, de muur van lantana's aan één kant, de wanden van de pepertuin aan weers zijden, achter mij wat laag struikgewas en eveneens wat koffiebomen. Neen, de tijger móest uit de lantana- jungle komen. Daar was hij immers ook in verdwenen. Ik maakte een kans! Ik keerde naar het huisje van de Lamponger terug, liet me het kopje koffie, dat diens vrouw aanbood, goed smaken en rookte een sigaret. Het wachten was op het geweer. Binnen een half uur was de Lamponger terug, bui ten adem, opgelucht dat hij nog in leven was. Voor het eerst zag ik Abdoels tweede geweer. Hmm, goed afgewerkt en van Belgisch fabrikaat. Maar een jon gensgeweertje bleef het toch! Zo licht als een veer. Kaliber 28. Ha, het stempel voor rookzwak kruit! 93 FEUILLETON Misschien kon ik een wat sterkere lading dan normaal riskeren. Patronen? Huuh, geen flashlight! Wél een belor. Pech, vond ik, want in die tijd was ik nog van mening dat een constant brandend licht niet gewenst was. Dat werd posten in het donkerGelukkig was het helder weer. Er zou een mooie sterrenhemel zijn. Misschien zou ik bij het licht van die lampjes aan het uitspansel de tijger toch kunnen zien. Ik controleerde de patronen. Hmm, allemaal zelf- geladen en berekend voor kidangs. Met mijn zakmes peuterde ik er proppen, lopers en kruit uit. Ai, wat een kleine lopers. Eigenlijk maakte het niet veel ver schil met mijn eigen 22. Maar wat wilde ik! De tijd drong, het was haast zes uur. Ik liet de vrouw een oud sigarettenblikje zoeken, de man stuurde ik uit op zoek naar een stuk bamboe met een opening, die even groot zou zijn als de mond van de geweerloop. Ik vervormde het blikje tot het een tuitvorm had, gooide er de lopers van zes patronen in, zette het blikje op de anglo (houtskoolkomfoor) en liet de vrouw het vuur goed aanblazen om het lood te doen smelten. Toen de man met het stuk bamboe terugkeerde, was het lood gesmolten. Van de bamboe sneed ik een stuk van een decimeter af, zodanig dat ik aan één einde een gesloten geleding had. Met de geimproviseerde ijzeren tang, waarmee de vrouw gewoon was de kool tjes vuur in de anglo aan te pakken, pakte ik het blikje vast, goot de inhoud in het bamboekokertje, en koel- 94 de het lood snel af in een emmer water. Daarna spleet ik de bamboe. Een mooi loden staafje kwam te voor schijn. Met mijn kapmes en een steen als hamer hakte ik het staafje in vier stukken, bewerkte met een klei nere steen de stukjes lood zó lang tot ze - volkomen rond en zonder oneffenheden - in de loop pasten. Ik nam twee patronen, vulde elke patroon met anderhalf maal de oorspronkelijke lading kruit, deed er de vilt- proppen op en in iedere patroon twee zelfgemaakte lopers. Ik zette de kartonnen proppen op hun plaats en krulde de randen van de huls om. Klaar! De tijger- jacht kon beginnen! Van de beste wensen vergezeld, begaf ik me naar de koffietuin, voorzichtig en het onkruid vermijdend om het toch vooral geluidloos te doen. De bok lag er nog. Een grijze eekhoorn aan de rand van de lantana- jungle was een tweede bewijs dat de tijger nog niet terug was geweest. Om te voorkomen dat hij mijn aan wezigheid zou verraden, nam ik de koffiestruik tussen hem en mij in en bereikte mijn aanzit zonder te zijn opgemerkt. Zonder enig gerucht klom ik op mijn aan zit. Eenmaal boven, bedacht ik me dat het straks, als het op schieten aankwam, wel zo donker zou zijn in de koffiestruik, dat van zuiver richten geen sprake zou zijn. Ik legde dus mijn geweer op de horizontale tak, die ik als steun voor het geweer had bedoeld, ging zitten in een houding die ik beslist niet meer mocht 95 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 9