Brieven van tijd en ruimte
LES QUATRE CENTS COUPS
"Verder ben ik in een vreselijke geestelijke conditie, mijn sombere buien komen steeds sneller
terug en als ik zo doorga zit ik over een poos wel een paar maanden van het jaar in Den
Voider. Het is onmogelijk al die rotgedachten van me af te zetten, het leven komt me voor
één grote nep te zijn, we schermen met waarden en leuzen, voeden onze kinderen ermee op,
maar jammer zeg, ze bestaan niet, zo iets als SinterklaasAlle idealen en illusies waarmee je
je leven begon, vallen in scherven, evenals het eerste servies dat je bij je huwelijk kocht of
kreeg, je geeft je vol overgave en vol plichtsbetrachting over, je levert je uit en na een poos
blijkt het huwelijk niet anders te zijn dan een geraffineerde vorm van levenslange dwangarbeid.
Evenals het leven zelf
Intussen is "deze bui aiweer over"
Een
maand later kwam weer een andere brief.
De zon was weer gaan schijnen en veel uit
deze brief leek nu nog onbillijk en over
dreven. Het brieffragment zelf is dus geen
richtpunt in deze Brieven van Tijd en Ruim
te. Wél het verschijnsel in ruimere zin.
Redactiecorrespondentie bij dit Tijdschrift
Tong Tong draagt namelijk een zeer sterk
persoonlijk karakter. Dus niet van lezer tot
hoofdredacteur, maar van mens tot mens,
van vriend tot vriend (of tot vijand), van
broeder tot broeder. In zulke corresponden
ties "vallen" regelmatig privé mededelingen,
meestal terloops meegedeeld als illustratie
van een algemener toestand of ter verkla
ring van een emotie.
Je let er vaak maar half op, vergeet ze
weer, als herinnering duiken ze soms weer
op en vullen een oude informatie aan, maar
in de loop van acht lange jaren doemt toch
duidelijk een algemener beeld op. En dit
beeld is overwegend droevig.
Vóór men overhaast conclusies trekt: ik
krijg geen of heel zelden jammerbrieven.
De toon van de brieven is altijd opgewekt
of stoicijns. Van een lezerskring "die zijn
nood klaagt" is absoluut géén sprake. Eén
illustratie: "Ik heb je heel lang niet geschre
ven, Tjalie. Je weet: mijn man was al lang
sukkelende. Hij is nu overleden... Mijn
dochter werkt eindelijk, een vrij goede job.
Met God's hulp gaan we weer moedig ver
der..." Wanneer was ook weer die voor
laatste brief? Dossier 1966 niet, 1965 niet,
1964. Mijn God, twee jaar lang hebben die
mensen narigheid gehad...
Begrijpt U? Pas als je onthouden en "sam-
boengen" kan, achterhaal je veel.
Ook hoor je zelden of nooit praten over
moed, beginselvastheid of onverzettelijkheid
in ondergronds werk, op het slagveld, in
hongerkampen, over "eeuwige haat" tegen
de Japanner. De Indischman over het alge
meen zwijgt zowel over zijn leed als zijn
triomfen. Hij lacht meestal opgeruimd en
als je hem vraagt hoe het hem gaat, zegt
hij: "Goeoeoed. Goeoeoed."
Hoe licht ontstaat dan bij buitenstaanders
het idee: "Nou, die groep is toch werkelijk
overal goed doorheen gerold. Die heeft niet
te klagen. Het zijn gelukkige mensen...
En dit oordeel is fout. Wie veel op ver
trouwde voet met Indischgasten omgaat,
hoort soms verbazingwekkende verhalen
van menselijke grootheid. En hoort ook ver
halen van letterlijk onmeetbaar leed.
En daarbij spreek ik niet over het voor
bije leed, waar we al zó lang mee leven dat
zelfs het litteken vaak niet meer zichtbaar
is: dat is de dodenlijst van de oorlog en
X.
de woelige tijd daarna. Want werkelijk, als
de Engel des Doods nu nog even alle In
dische huizen langs ging om, "af te che-
quen", waar ook weer een gezinslid door
de dood was weggenomen in oorlog, krijgs
gevangenschap of politionele acties daar
na, een ontstellend aantal huisdeuren van
de Indische gemeenschap zou met bloed-
kruisen worden getekend!
Maar zoals gezegd: ach, dat is al zolang
voorbij!
Maar nu: het leed daarna. Van tegensla
gen, ziekte- en sterfgevallen, mislukkingen,
teleurstellingen, plus alle emotionele en
technische inpassingsproblemen van elke
Tropenmens in een koude maatschappij, die
onoplosbaar blijven, waarover zelden of
nooit gepraat wordt. Wie deze materie on
derzoekt, vindt bij menig lezer "les quatre
cents coups", een Franse uitdrukking die te
vertalen is met "de bastonnade van vierhon
derd stokslagen". Nu is inderdaad een kas
tijding van vierhonderd slagen (vermoedelijk
een échte straf in de Middeleeuwen) iets
verschrikkelijks, iets onbeschrijfelijks: een
marteling waar letterlijk geen eind aan komt,
omdat hij zó lang duurt, dat op het laatst
elk gevoel voor tijd en berekening verloren
De meesten van ons krijgen in het leven
periodiek maar een dracht van 20, van 50
of soms wel van 100
je wel doorheen. Die is
je zo'n kastijding af
weegt tegen 'n fout
waaraan je eigenlijk
schuldig bent (of
meent te zijn), dan is
die kastijding ook
nog wel 'neembaar'.
En zelfs als hij on
verdiend is uitgeme
ten, kan hij verdra
gen worden, want
hij duurt maar kort.
Maar dan "les qu
atre cents coups".
Gedurende de eer
ste honderd, twee
honderd slagen kan
je nog denken: ik
heb het verdiend!
Zou ik werkelijk zó
fout zijn. In hemels
naam, boete zal ik
doenMaar naar
mate de kastijding
verder gaat, ver
dwijnt elk gevoel
van proportie. Zelfs
het verdiend of het
slagen. Daar kom
"meetbaar". En als
niet verdiend zijn levert geen innerlijke
argumentering mee op. Men denkt alleen:
wanneer is het over? Wanneer is het over?
Pech na pech na pech, maand in maand
uit, jaar in jaar uit! In de kleinste dingen
en soms ook in grote catastrofes. En zó
vaak draait een ongedacht voordeel uit op
een nóg erger slag, dat de ongelukkige
niet eens meer wil hopen op iets goeds.
Want welke ellende spuit daar weer uit?
Een gezin in moeilijkheden wint een auto uit
een loterij, gaat uit rijden en wordt aange
reden door een dronken vrachtrijder. Auto
verloren, allen hospitaal, twee verminkt. Na
de vreugde van de "reddingbrengende
auto! Dit is een historisch voorval...de
quatre cents coups waren nog niet voorbij!
In het Indonesische "bijgeloof" wordt zo'n
rampzalige periode niet aangemerkt met
"kwalat" (straf na zonde), maar met "sial"
(door onheil getekend zijn). En in de Bijbel
vinden we dat merkwaardige hoofdstuk van
Job, dat wij desnoods kunnen ontdoen van
zijn letterlijke waarheden en dan houden wij
nóg over de Mens die door niet aflatende
rampspoed getroffen zichzelf terugvindt van
alles beroofd, van zijn hele gezin, van zijn
vrienden en kennissen, zijn bezit, zijn ge
zondheid. En dan de discussie van "Job op
de vuilnishoop" met de vrienden, die hem
dwingen willen tot erkenning van fouten,
waarvoor hij door God rechtmatig gestraft
zou zijn. En Job ontkent, ontkent, ontkent.
Hij moet het wel doen, niet omdat hij on
schuldig is, maar omdat het toegeven dat
God met hem een rekening vereffent op
deze manier, God degradeert tot een soort
kruidenier die voor zoveel fouten zoveel
straf uitmeet. Tot een soort kwaje juffrouw
die met een vliegenmepper die ene vlieg
na rent door de kamer, die de brutaliteit
heeft gehad op haar roomsoes te zitten.
Het kan niet, zegt Job, zóveel kwaad kan
ik niet gedaan hebben, er móet een hoger
plan Gods zijn.
Terecht is dit boek één van de mooiste
Lees verder pag. 20, kolom 2
7