KRADAK Leonhard Huizinga PASAR MALAM TONG TONG ANNO 1930 door Noteert U even? Houdt U die dagen vrij? H~0 U TRUST - DEN HAAG Een maand geleden was Kradak nog een wild met alang-alang overwoekerde door de zon geblakerde heuvelrug, vlak buiten het groene paleis met de duizend zuilen, dat de oude rubbertuinen van de onderneming Tjimatis vormen. Maar de tuinemployé heeft met zijn koelies uit de overdadige wirwar van rietgras, struiken en geboomte langza merhand de eenvoudige omtrekken van de naakte aarde te voorschijn gebracht, die nu in één enkele golving opwaarts glooien naar de grens van de onderneming, waar de woeste groei, die hier verwijderd is, de ont ginning op de kam van de heuvel met een lijnrechte muur van wildernis afsluit. De tuinemployé trekt aan zijn pijp en kijkt tevreden naar het werk, dat gereed is. Het perceel Kradak is veroverd en ingelijfd bij Tjimatis. Zojuist is het planten van de Hevea- stumps beëindigd. Nu strekken de gelede ren van de kale stompjes zich als korte stokken, die daar zinneloos in de grond gestoken zijn, over de hele helling uit. Maar op die ogenschijnlijk dode stokjes zijn door mensenhand de levende enten overgebracht, waaruit straks rubberbomen zullen opschie ten, die over vijf jaar de eerste dikke latex- melk zullen geven. Ja, hij kijkt tevreden naar het werk, dat gedaan is, maar ook met een tikje wee moed, want het is het laatste werk, dat hij op Tjimatis zal doen. Hij is overgeplaatst naar een andere onderneming van zijn maat schappij. O zeker, het betekent een pro motie, maar het is toch een heel ding te verlaten, wat men zelf heeft geplant. Het is middag en stil. Achter hem ruist de beek door de schaduw van de oude tuinen, voor hem ligt de kale vlakte van de ontginning te blakeren in de zon, daar achter eindelijk golft het vredige Tjandjoer- se land tot naar de grillige groene berg keten, die deze streek zo veilig afsluit van de buitenwereld. Insecten zoemen in de zon en een vogel roept schallend door de hitte. Maar hij schrikt op door een geluid, dat niet thuis hoort in deze afgelegenheid: de dreun van een motor in de lucht. Dat is het toestel van de lijn Bandoeng-Batavia, dat hier iede re dag overheen komt. Je kunt er je horloge op gelijk zetten: tien minuten over half twee. Hij kijkt de machine na, tot zij een stip geworden is, die in de blauwe verte ver dwijnt, dan werpt hij nog een laatste blik over het werk, dat gedaan is, over de kale bruine ontginning met de gelederen van stumps blakerend in de middagzon. Dat is het sterkste beeld, dat hij bij zijn vertrek van Tjimatis de volgende dag mee neemt. Het is anderhalf jaar later en zijn verlof is daar. Hij is gisteren van Tjiboeni naar Bandoeng gereden en wacht nu in zijn stoel achter het raampje van het lijnvliegtuig op het vertrek naar Batavia. Op het veld staan de vrienden en wuiven en lachen en roepen dingen, die hij niet ver staat. Maar het afscheid is eigenlijk al voorbij, en hij kijkt nauwelijks meer naar hen om, wanneer het razen van de motoren aanzwelt en het langzaam zwenkend toestel wegrolt naar een hoek van het veld. Even later hangt het al schuin in een bocht boven de hangars, de mensjes en de autootjes beneden: dan, al gauw trekt het oerwoud op de berghellingen stijgend en dalend onder de dreunende machine voor bij. Hij zit stil uit te kijken, want hij is hele maal niet blij, dat de thuisreis nu toch ein delijk begonnen is, en dat verbaast hem. Hij schrikt eerst wakker als achter een wild begroeide kam een dal zich wijd en groot opent naar de verte. Hij ziet onder zich de blanke kronkels van een rivier. ,,Dat moet de Tji-Taroem zijn", denkt hij. En dan, in plotseling herkennen, buigt hij zich dich ter naar het raam. Dat uitzicht had hij im mers ook uit de allerhoogste en allersteilste tuinen van Tjimatis! Maar dan moet hij in de buurt van Tjimatis zelf zijn! Nee, hij is al boven Tjimatis! Nu herkent hij alles van zijn hoge zitplaats. Daar is de kronkelweg naar Tjirameuwa, daar het rode dak van het administrateurshuis van de Claassen's, met het open grasveld voor het terras; daarvoor weer, in de laagte, het zinken dak van de fabriek tussen de bomen en overal er omheen de groene zee van de golvende rubbertuinen. Hij wordt kinderlijk opgewonden en drukt zijn neus plat tegen het glas. „Waar is nu Kradak?" denkt hij opeens. Hij zoekt her kenningspunten: de beek, de kweekbedden, de grens van de onderneming. Maar hij vindt de kale bruine helling niet. Hij is diep teleurgesteld. Maar dan verschijnt bijna recht onder hem tussen het donkere groen van de oude tuinen en de wildernis daar buiten, een kleine, keurige lichtgroene vlak te. Hij heeft Kradak gevonden! Maar wat hij anderhalf jaar geleden als een naakte ontginning bedekt met dorre stumps verliet, ligt nu onder hem, als een teer jong bos van opgeschoten rubberbo men in de ijle tooi van hun jeugd. Hij kijkt op zijn horloge: Tien minuten over half twee, en hij glimlacht stil, want hij weet, dat hij niet voor niets daar bene den had gewerkt, toen hij Kradak anderhalf jaar geleden precies om deze tijd verliet! woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, 22 t/m 25 juni a.s. kunt U weer fuiven, lekker eten, naar de bios, dansen, kijken en luisteren naar Shirley, Sandra, Thom Keiling, e.v.a., kortom, dan is het weer ramé betoel in 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 7