van een VIII OP TOURNEE Om de twee maanden ging ik voor drie weken op tournée in het binnenland. Van al die tochten ligt uiteraard de eerste vers in mijn geheugen. Tot mijn aankomst in Wain- gapoe immers, had ik nooit anders gekend dan een hobbelpaard, en tengevolge van mijn onwetendheid was het zadel, dat ik helemaal uit Batavia had laten komen, dan ook berekend op een normale Engelse vol bloed. Ofschoon flink aantrekken van de singel wel wat hielp, schommelde ik op mijn kleine Soembanese paardje heen en weer als een Toeareg op zijn kameel, wat al na één dag de zadelpijn ondragelijk maakte. Mijn zuidpool leek te branden als de hei in een droge zomer, en alleen met behulp van ladingen boorzalf heb ik die eerste tocht kunnen "uitzitten". Daarna is het van lie verlede beter gegaan. Eigen paarden hadden we niet. Die wer den in iedere kampong steeds opnieuw weer ingehuurd, terwijl de oude paarden dan naar de vorige kampong teruggingen. We huurden er meestal een stuk of tien, want we hadden een heleboel mee te sjou wen: onze veldbedden; proviand, omdat on derweg niets anders te krijgen was dan klappers en eieren; pyjamas; schone kleren; toiletbenodigdheden; en, last but not least, medicijnen. Met de paarden werden even zoveel Soembanezen ingehuurd, die de die ren moesten berijden en later naar de kam pong van herkomst terug moesten brengen. De kapitein en ik hadden ieder een Maleis- sprekende jongen voor de hele tournée, die ons eten klaarmaakte, als tolk optrad, enz Voordat we vertrokken besprak ik met de kapitein de hele tocht. Was deze pre cies uitgestippeld, dan werd het plan een week voor de datum van het vertrek aan de A.R. overhandigd, zodat deze ervoor kon zorgen dat de kampongs langs de route werden gewaarschuwd, leder, die behande ling wenste, wist dan wanneer hij zich op het spreekuur van de dokter kon melden Het was immers vaak zó, dat de halve kam pong overdag afwezig was in verband met het werk op de maïsvelden, die soms wel een dagreis van de kampong verwijderd waren, of dat alle mannen op de herten jacht waren, in vliegende galop achter hun "leeftocht" aan, met wapperende haren, één hand aan de teugel en in de andere een speer. Een mooi gezicht was het om ze zonder stijgbeugel of zadel en tóch als vastgekleefd aan de paardenruggen, voor bij te zien flitsen. We vertrokken gewoonlijk om zes uur in de ochtend. Tot even achter Pajeti ging het nog over de weg, maar daarna ging het door het land, over smalle paardepaadjes, die onze tournéejongens blindelings wisten te vinden. We waren vanzelfsprekend op het uitstapje gekleed: groene rijbroek, groe ne djas boeka met overhemd, een bamboe- hoed op het hoofd, putees om de benen, en als wapen - meer als show, want je had geen wapen nodig - een zwaar kaliber para bellumpistool. We reden doorgaans de hele dag door, met een stop zo nu en dan voor een sigaret. Tegen vier uur in de middag kwamen we volgens plan aan in de kampong, die voor die dag was gepland. Er stonden soms dan al een honderdtal patiënten op mij te wach ten, velen met framboesia of schurft. Ge zamenlijk dronken we eerst een kop koffie en daarna begon ik aan de behandeling. Ik gaf de framboesiapatiënten een salversan- injectie, smeerde de schurftlijders in met zalf en verbond de verschillende wonden. Patiënten, die een ziekenhuisbehandeling nodig hadden, werden verwezen naar het zendigshospitaal van Pajeti. Om ongeveer zes uur was het medische werk afgelopen en konden we gaan eten. De maaltijd be stond meestal uit rijst met spiegelei en sambal. Het was meestal onze eerste maal tijd van de dag, zodat we het ons zeer goed lieten smaken. De kapitein en ik hadden altijd wel wat te doen. We schoren ons en dronken een borreltje, of maakten een wandeling in de omtrek. We zaten eens in de pasangrahan van onze drankjes te ge nieten, toen op een gegeven ogenblik de kruik leegraakte, een moment dat altijd met een zekere weemoed placht te worden ver werkt. Dienovereenkomstig vloog het ding met een wijde boog, over het pad vóór langs de pasangrahan, in de struiken. We kregen geen tijd meer om verder over de lege fles te treuren. In de verte naderde een stoet, die - dichterbij gekomen - bleek te zijn samengesteld uit een Radja en zijn gevolg, een deftig heerschap dat voorop liep in een krijgshaftige houding, een hoofd doek om het hoofd, een kleurige kain over de schouder en een parang in schede opzij. Parmantig liep hij voorop, ogenschijnlijk slechts vol aandacht voor zichzelf. Dat hij zijn ogen heel goed de kost gaf, bleek ech ter spoedig genoeg. Vlak vóór de pasan grahan namelijk zagen we hem eensklaps gespannen in de struiken turen. In versnelde pas liep hij het pad af, bukte zich tussen de struiken, en richtte zich weer op met onze jeneverkruik in de hand. Hij rook er aan, nam de kruik met een voldaan gezicht onder de arm en schreed, statig verder, de kruik stevig geklemd tegen zich aan. Het was zó'n anti-climax, de meer dan mense lijke wijze waarop hij zich op de kruik had gestort in vergelijking met zijn statige hou ding daarvoor en daarna, dat wij er onwille keurig van in de lach schoten. We hebben er de hele avond jool om gehad en ons in alle gemoede afgevraagd wat hij thuis met de kruik zou hebben gedaan. Het intrigeer de ons zodanig eigenlijk, dat het in de loop van de avond een probleem werd! We heb ben het tenslotte door gebrek aan gegevens uit ons hoofd moeten zetten, en maar ver ondersteld dat hij de kruik wel met water zou hebben gevuld om er een slap borreltje uit te schenken ter verdrijving van de mui zenissen in zijn eentonig bestaan. Het zal altijd wel een raadsel blijven wie die goede geest is geweest, die ons zo regelmatig van lectuur voorzag. Bijna in ie dere pasangrahan vonden we een ijzeren kist gevuld met oude Lord Listers. U kent ze wel, die ouderwetse detectiveromans waarin op iedere pagina een dode viel. Dank zij deze boekjes heb ik me op tour nee nooit hoeven te vervelen. Tot vóór het naar bed gaan, en vaak voorbij het tijdstip dat daarvoor stond, heb ik me aan de Lord Lister-avonturen tegoed gedaan bij het schaarse licht van een lampoe tèmplèk. We gingen doorgaans vrij vroeg naar bed, want zo'n tournée was beslist ver moeiend. De dagen waren lang ook. We Lees verder pag. 21, kolom 2 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1966 | | pagina 10